Quantcast
Channel: Verder kijken dan de horizon
Viewing all 370 articles
Browse latest View live

Gedicht: Laat me

$
0
0
Laat me

Laat me nooit mijn oog verliezen
voor rimpels op het water van
het meer, brekend tegen rotsen.
Voor zand in een V van het duin.
Een vogel in de hemel, eenzaam.

Laat me niet murw worden voor 
het geluid van krakend gras 
onder mijn voeten. Het zonlicht
in penseelstreken als van goud
dansend boven de horizon.

Laat mijn aandacht helder blijven
voor de sporen in een bruin gelaat.
De smaak van thee. Kindergelach
dat klinkt van buiten. Vreugde
bij een boek dat mijn hart beroert.

Laat me open zijn. In elke 
omstandigheid vooral gericht op
concrete zaken. Laat me
zonder ophouden zoeken
naar de eigenheid van dingen.

Laat me nimmer vergeten wat
menszijn is. En laat me leven.

Gedicht: De rivier

$
0
0
De rivier

Een rivier hoort recht te zijn
en kalm. Het land doorsnijdend
tussen stenen wanden. Van nut
als weg voor trage schepen
vol grind of kolen, auto's
of gezapige toeristen.
Maar zelf onzichtbaar, geen plek
voor schuim of onstuimigheid.

Deze grenzen liggen vast
sinds vele generaties.
Wie zich niet schikt, veroorzaakt
overlast, wordt ingedamd
met strenge wetten: hun water 
raakt levenloos en bruin van kleur.
Maar de kanalen zien geen kwaad
in deze wereld. Zij zijn thuis.

Ik ben echter niet als zij,
klater over rotspartijen
in witte golven. Kronkel 
door vlak land, met riet omzoomd.
Ben voor forel en zalm een thuis,
voor kikkers. Watervogels
vliegen op. Ik kan niet blijven
in hun bedding. Ik stroom over.

Gedicht: vleierij

$
0
0
Vleierij

Je zegt het niet om mij te vleien
daarvan ben ik me bewust. Ik weet
dat juist jij steeds eerlijk bent, 
je woorden altijd weegt. Zorgvuldig.
Maar toch kan ik ze niet geloven:
dat ik schrijven kan, dat ik me niet
hoef te verstoppen, dat ik straal
in duisternis. Immers: wat als ik 
je serieus neem? Ernaar ga leven
en naast mijn schoenen loop? Vergeet
dat ik niks kan, gebroken ben,
een ander altijd beter is?

En wat als ik word gestraft? Mijn trots
kan ik beter verbergen. Ik breek
mezelf al van tevoren af.
Het is mijn glorie die ik vrees,
niet mijn tekort. Voor mijn kracht
vlucht ik nu weg, verstop me uit het zicht
onder de korenmaat. Het risico
dat ik niet goed ben, is te groot.
Ik kies de brede weg. Leun niet in
tegen mijn angst. Begraaf mijn talent
in zelfkritiek. Vergeet wat jij me zegt
juist omdat jij geen vleier bent.

Gedicht: Bepakking

$
0
0
Foto: Morguefile.
Bepakking

Heel lang liep ik kromgebogen
over het smalle pad. Hijgend
op de steile stukken. Zwetend
in de zon rond 't middaguur.
Mijn spieren deden pijn. 'S Nachts
kon ik niet slapen. Mijn blik 
bleef maar dwalen naar het pak
dat in de schaduw wachtte.

Eerst werd ik ruw gedwongen
andermans last te dragen.
Daarna werd ik gevraagd, maar ik
dacht nog dat het moest. Ik pakte
achtergelaten tassen,
hees zware stenen op mijn rug.
Ik was ze voor. Niemand zei nu
dat ik betekenisloos zou zijn.

Mijn knieën zijn kapot. Schouders
kraken onder het geweld
waar ik voor kies. Nog even 
en ik blijf liggen in de berm
waar ieder aan voorbijloopt
onder een eigen juk. Dus werp ik
mijn bepakking af. Draag slechts
wat ik zelf nodig heb. En ren!

Gedicht: Watersnood

$
0
0
Wikimedia
Watersnood

Was ik op tijd om het tij te keren?
De wal te stutten? Deed ik genoeg
om te bestrijden wat snel nadert
boven de horizon: zwarte wolken
als bloemkolen gestapeld, begoten
met een saus van felle bliksemschichten 
van ver al aangekondigd door geraas
en opgezweepte golven door de wind?

Het land is ondergraven. Ik zag niet
hoe palen rotten door het zilte vocht
en wormen en schelpen groeven. Haastig
rende ik van ramp naar ramp, bestreed
elk opnieuw als stond hij op zichzelf.
Maar mijn reserves slonken. Uitgeput
moest ik mijn pogen staken. Ik was op
en kon niet meer dan wachten op de vloed.

Nu rijst de zee, een onstuitbaar leger
dat in gelid mijn vestingwerk bestormt.
Boven de troepen waaien ongeduldig
banieren van wit schuim. Onheilspellend
klinkt een trompet, snijdt als een mes
door de afgekalfde wering. Water
vult de droge hoeken, poelen zwellen
achter de dijk. Duurt de storm nog lang?

Filmbespreking: Insurgent

$
0
0
Ik ben een liefhebber van de huidige tienerfilms. Veel andere films in het actie/SF genre, waar ik van houd, zijn tegenwoordig of wat cynisch, of nemen geen moreel standpunt in. Maar in de tienerfilms worden nog wel morele vragen gesteld naar wat ons mensen maakt, hoeveel we over moeten hebben voor onze vrijheid, wat onze rol is ten opzichte van onze naasten, en hoe we met onszelf kunnen omgaan als we moeilijke beslissingen hebben gemaakt. Ik houd van die vragen. De Hunger Games-serie is er een mooi voorbeeld van, maar ik vond Divergent ook heel goed. Daarom dat ik er een uitgebreide recensie over heb geschreven. Van het weekeinde zag ik het vervolg in de bioscoop: Insurgent. Er stond een andere regisseur aan het roer en dat was (volgens mij) te merken. Ik vond het verhaal minder verrassend, en ook wat minder diep. Wel waren de acteurs goed, met onder andere Kate Winslet als verrassend kille slechterik. En de beelden van het futuristische Chicago waren prachtig: techniek en verval, prima in beeld gebracht. Ook in droomscènes waarin alles uiteen lijkt te vallen. Heel overtuigend. En er waren een paar verrassingen in het slot van de film die ik niet had zien aankomen, wat verfrissend is. Maar, zoals ik zei: niet zo sterk als het eerste deel.

Het verhaal gaat over Tris, die in de vorige film een zogenoemde 'Divergent' bleek te zijn. Iemand die niet kan worden ingedeeld in een van de vijf groepen waarin deze samenleving is onderverdeeld. Om haar vrijheid te behouden heeft ze in de vorige film een paar gruwelijke dingen moeten doen. En ze heeft het idee dat ze verantwoordelijk is voor de dood van haar ouders, en een jongen die ze in zelfverdediging heeft doodgeschoten. Samen met haar broer en 'Four', haar vriend, schuilt ze bij de 'Amity'-groep. Deze vriendschappelijke mensen verbouwen graan en groente. Ze eten samen in een hoge zaal, die wat architectuur betreft op een kerkgebouw lijkt. Die associatie lijkt me bewust tot stand gebracht. De leidster van deze fractie heeft ook de beminnelijke uitstraling van een geestelijke. En de leden van de groep groeten elkaar bij elke gelegenheid zoals sommige gelovigen elkaar groeten. Eerst dacht ik dat dit niet oprecht was, maar later blijkt juist de boodschap van de leidster van deze gemeenschap centraal te staan in de film. Haar woorden tegen Tris blijken cruciaal. Ze spreekt die woorden uit, omdat blijkt dat Tris moeite heeft met zichzelf. Als in een daad van boetedoening snijdt ze haar haren af. Maar ook dat is niet genoeg. Ze sluit zich af voor haar broer en voor haar vriend, en laat niemand meer dichterbij komen. Want ze gelooft dat mensen haar zouden haten als ze zouden weten wat ze heeft gedaan. Ze haat er zichzelf om.
Maar ze is niet de enige die problemen heeft met zichzelf. Haar broer blijkt niet in staat haar te beschermen als ze worden aangevallen. Hij staat machteloos. En hij kan het niet eens tegen haar zeggen. Hij kan het niet van zichzelf toegeven. Dan is het makkelijker om haar te verlaten, om zijn oude allianties op te zoeken, om de schaamte (het centrale thema van de film) te ontlopen in dogmatische zekerheid. Zelfs 'Four', de vriend van Tris, ook Divergent, of 'Afwijkend', schaamt zich voor zijn verleden. Een verleden dat wel heel persoonlijk wordt, in de vorm van zijn moeder. Zij blijkt de leidster te zijn van de 'fractielozen', degenen die door de samenleving zijn uitgekotst. Zijn woede en schaamte om haar zorgen dat hij haar aanbod van een bondgenootschap direct afwijst. Met haar kan hij immers niet samenwerken. Alles liever dan dat. Maar dat instinct leidt tot keuzes die zijn vriendin Tris, en hemzelf, in gevaar brengen.

Kortom, een film over schaamte. Een thema dat mij ook bezighoudt. Helaas had ik direct na het kijken van de film geen tijd voor het schrijven van een bespreking. Ik was bijna van plan de kans maar te laten schieten. Toen las ik echter via een link op twitter een blogbericht over schaamte. Het is een behoorlijk sterk verwoorde aanklacht tegen de kerk. De schrijver heeft gesproken met een therapeut en ontdekt welke boodschappen aan de grondslag liggen van zijn schaamte en schuldgevoelens. "All the rows and columns of my heart are filled with memories and messages saying over and over and over again: Because you are not perfect, you deserve punishment instead of love."Met zijn verstand probeert hij zichzelf ervan te overtuigen dat hij fouten zou mogen maken, maar zijn hart wil het niet geloven. Daarvoor zitten die boodschappen te diep geworteld. Hij is er namelijk mee opgegroeid. Want waar heeft hij deze boodschappen opgepikt? In de kerk. "Let me guess - you needed to tell me how bad I was before I knew I needed to be saved. You needed to convince me I was worthy of death before the offer of life would seem like a good deal. Sure, whatever. Do you realize that in doing so you partnered with the voice of Satan himself, until I can no longer distinguish between the two of you because you’re saying the same damn thing?"
Ik herken dit helemaal, omdat ik dezelfde worsteling ken - lezers van mijn blog zullen dat uit eerdere berichten herinneren. Dit is ook mijn strijd. Ik eis heel veel van mezelf, negeer de grenzen van mijn lichaam, ben vaak boos op mezelf, en durf niet te erkennen dat ik positieve eigenschappen heb of dat anderen positief over mij zouden kunnen denken. Ik ben perfectionistisch en tegelijk heel kritisch naar mezelf (geen goede combinatie). Ik bevind me vaak op de grens van overspannenheid, misschien zelfs er overheen. En deze ideeën over mezelf laten zich niet makkelijk ontwortelen. Ze hangen namelijk samen met de diepe overtuigingen die ik heb geïnternaliseerd in mijn jeugd, namelijk dat alle 'positieve' eigenschappen aan mij niet konden zorgen dat God van mij hield. Ze waren als 'kaf' en ik kon en mocht me er niet op laten voorstaan. Mijn natuurlijke talenten waren precies dat: 'natuurlijk' en daarmee minderwaardig: ze zouden in het vuur verbranden bij het oordeel. Er was in de mens niets goeds, dat werd keer op keer herhaald. En dus ook niet in mij. God moest dus wel boos op mij zijn. Mij straffen. Want zelfs de geringste overtreding (als een kind bijvoorbeeld een snoepje zou stelen) was als een klap in het gezicht van God en zijn gerechtigheid eiste daarvoor in ruil een eeuwige bestraffing. Kortom: elke imperfectie was het oordeel waard. God kon niet anders dan mij in toorn aanzien. En ja, een maas in de wet had mij weten te redden: als ik enkele leerstellingen uit de bijbel voor waar hield, zou God als hij naar mij keek niet langer mij zien (mijn zonden en mijn goede eigenschappen), maar Christus. Zo zou hij voor de gek worden gehouden en kon ik toch in de hemel komen en niet in de hel. God hield dus niet van mij, maar alleen van Christus. Als God mij zou zien, zonder dat ik 'in Christus' was, moest hij mij uit zijn woede straffen. Dus ik moest me er heel erg van bewust zijn hoe slecht ik was en dus hoe dankbaar ik Jezus moest zijn voor zijn offer (waar we elke zondag aan werden herinnerd, met beelden van bloed en kruisiging en dood). En ik moest heel erg mijn best doen om op Jezus te lijken, om perfect te zijn, de perfecte christen, als om het nog een beetje 'de moeite waard' te maken. Dus: ik moest net zo boos en kritisch op mezelf zijn als God, en de lat van mijn volmaaktheid ook nog eens net zo hoog hebben liggen. Als ik een onvolkomenheid zag bij mezelf, of geen zin had om bijbel te lezen, beschuldigde ik mezelf. Ik klaagde mezelf aan, zoals ik geloofde dat God (of de wet van God) mij aanklaagde (ik schakelde de stem van mijn overactieve geweten ook gelijk met de Heilige Geest). En ik strafte mijzelf met schaamte en naar binnen gekeerde woede, ik verteerde mezelf met zelfhaat, omdat ik geloofde dat God die fouten en onvolmaaktheden van mij haatte. Of: ze zou haten als hij niet door Jezus voor de gek werd gehouden. Maar dat was voor mij hetzelfde. Ja, hierdoor raakte ik flink verknipt. Ik vind het zelfs moeilijk te geloven dat mijn vrouw werkelijk van mij kan houden, dat ze positieve dingen in mij ziet, want ik mag die van mezelf nog steeds niet accepteren (want: 'kaf').
Wat echter als een emmer verfrissend koud water over mij heen kwam bij het lezen van dit blogbericht, was het besef dat deze aanklagende, perfectionistische boodschap, die mij aanzette tot zelfhaat, niet van God afkomstig is, maar van de duivel. Hij is de aanklager van de broeders, 'die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God.' (Openbaring 12:10). Hij is de tegenstander. Niet God! Ik had het kunnen weten. Uit de bijbel weet ik immers dat hij zich voordoet 'als een engel des lichts' (2 korinthe 11:14). Hij neemt de vorm aan van een betrouwbare boodschapper van God, als de stem van God zelf. Hij doet zich voor als het Lam. Maar hij is een leeuw die rondgaat, zoekend wie hij zal verslinden. (1 Petrus 5:8). Een stem die aanklaagt, die veroordeelt, die me zegt dat ik straf verdien in plaats van liefde, is de stem van de Aanklager. Van de Satan zelf. Ik twijfel een beetje over de letterlijke uitleg van de bijbelteksten over de duivel: ik vind ze nogal vaag en weet niet of voor een goed begrip van het evangelie een geloof in letterlijke demonen nodig is. Wat wel duidelijk is, is dat de Satan een symbool is voor de antigoddelijke boodschappen. Boodschappen die worden gebracht door de kerk: die daarmee werkelijk satanisch is geworden, hoewel ze beweert namens God te spreken. En boodschappen die ik zelf tegen mezelf uitspreek. De duivel is de stem in mij die mij veroordeelt, die mij schaamte aanpraat. Hij lijkt zo geloofwaardig, omdat hij zo op mij lijkt, maar hij is 'demonisch'. Want hij houdt me weg van de liefde die van God is (lees 1 Johannes maar). Is dat niet de aanklager, dat spiegelbeeld van mij dat me hardop uitlacht en roept: 'Je zult nooit liefde waard zijn! Niemand wil met je geassocieerd worden! Je bent niet volmaakt!'? De vijand, dat ben ik! 
En dit wordt op een prachtige wijze geïllustreerd in Insurgent. Want Tris krijgt de opdracht simulaties te doorlopen om een belangrijk artefact te openen. Elke simulatie test een belangrijke waarde: moed, intelligentie, onbaatzuchtigheid, eerlijkheid. Ze blijkt over al die kenmerken te beschikken. Maar de laatste is het moeilijkste. De laatste is 'amity', vriendschap. Even lijkt het in de simulatie alsof het de schurk van het verhaal is die haar uitdaagt, die haar boos wil maken, die haar ertoe wil verleiden te haten. Maar nee: de werkelijke tegenstander in deze simulatie is zij zelf. Haar andere zelf snauwt naar haar: 'Ik ben alles wat je haat. Ik ben wat andere mensen over jou denken. Degene die verantwoordelijk was voor de dood van haar moeder, degene die een vriend neerschoot. Mensen zijn bang van je, mensen haten je.' Ze wordt aangeklaagd: het zijn allemaal zaken die ze over zichzelf gelooft. En de verleiding is groot om zichzelf te haten, om zichzelf aan te vallen. Om met zichzelf te vechten (zoals iedereen doet met schaamte, schuldgevoel, depressie). Maar uiteindelijk doet ze het niet. In plaats daarvan blijft ze staan, met haar armen langs haar lichaam, en zegt tegen zichzelf: 'Ik vergeef je'. En dat is het einde van de aanklager. Dat kan de aanklager niet verwerken. Haar tegenstander verdwijnt en ze is vrij. 

Wat een geweldig beeld vind ik dat. Ja, deze radicale zelfacceptatie, het uitspreken van vergeving over jezelf, je eigen vriend zijn, is de enige remedie tegen de aanklager. Niet langer jezelf bestrijden, ook al zijn je fouten en onvolkomenheden reeel, maar jezelf aanvaarden 'warts and all'. Om tegen jezelf te zeggen: je bent geliefd, ook al ben je onvolmaakt. En is dat niet wat de komst van Jezus, en zijn dood en opstanding, ons wilden zeggen? Dat we geliefd zijn, ook al zijn we onvolmaakt? Dat ook als we God zelf kruisigen, dat onze plek als zijn geliefde kinderen niet uitwist? Dit is wat het kruis van Christus wilde tonen: dat we ons allemaal al bevinden in de omhelzing van de vader. Dat we waardevol zijn en kostbaar. En dat we onszelf dus ook zo mogen zien. 
Dit betekent ook dat we God vergeven. Dat lijkt een raar woord, maar wat ik bedoel is dat we hem vrijspreken van de woorden van de aanklager. Dat we die niet meer aan hem toerekenen. Dat we hem zichzelf laten zijn. Dat we niet in de kramp blijven zitten van angst of boosheid jegens hem, maar dat we de aanklager laten waar God hem heeft gelaten: aan het kruis. Daar is volgens Kolossenzen immers de schuldbrief die tegen ons getuigde door zijn inzettingen en die onze tegenstander is genageld, en de overheden en de machten ontwapend. Jezus' kruis en opstanding zijn ook Gods uitnodiging aan ons om de vijandschap te laten varen en zoals de jongste zoon in de gelijkenis naar huis te komen. 
En de kerk dan, die ook zo vaak, te vaak, de rol van aanklager speelt? Moeten we die ook vergeven? Ja: uiteindelijk is de gemeenschap der heiligen, die samenkomt rond de zichtbare tekenen van Gods liefde, de sacramenten, belangrijk voor ons geloofsleven. Ik heb ook zelf gemerkt dat ik mijn antipathie moest loslaten en weer bereid moest zijn de kerk de kerk te laten zijn. Maar vergeven is niet hetzelfde als vrijspreken. Vergeven is niet hetzelfde als de ander vrij laten je te beschadigen. En waar de kerk de woorden van de aanklager spreekt, moeten we die aan de kaak stellen, en deze gemeenschap zelfs verlaten. Want deze woorden zijn demonisch. En ik moet me zo ver mogelijk weg houden van het demonische. Voor mij betekent dat wegblijven uit evangelische kerken. In mijn ervaring prediken veel evangelische kerken nog steeds de boodschap dat ik niet aanvaardbaar ben zoals ik ben, en dat ik oordeel verdien als ik tekortschiet. Of dat ik pas echt een goed christen ben als ik bid, evangeliseer, of tienden geef. Die boodschap wordt opgeleukt met een band op het podium en powerpointpresentaties, maar voor wie nadenkt over wat hij hoort of ziet heeft hij hetzelfde effect. Zelfs in de Anglicaanse kerk, waar de sacramenten van brood en wijn centraal staan en het goede nieuws steeds opnieuw klinkt in de liturgie ('God, whose nature it is always to be mercifull'), klinken soms woorden van de aanklager. Maar gelukkig zo zelden dat het me lukt ze naast me neer te leggen.

Als Tris uit de simulatie komt, blijkt de strijd nog niet voorbij. Er blijken nog steeds machten die de boodschap van liefde (ook voor 'Divergents'/afwijkenden) willen begraven. De reis gaat verder. Dat geldt ook voor mij en voor de schrijver van bovengenoemd blogbericht: "I believe in God is love, somewhere in my mind. I almost believe that I am loved. Someday soon there will be room in my heart to actually let that good news sink in."

Gedicht: Er is een andere oever

$
0
0
Er is een andere oever

Er is een andere oever
ook al zie ik die nu niet,
moet ik door de mist laveren
zonder baken. Varen tegen
rijen huizenhoge golven in.

Het glas beslaat. De kompasnaald
tolt voortdurend. Duizelig
word ik ervan. Het zeil wappert
en ik maak ergens water.
Ik hoor de pompen protesteren.

Toch keer ik niet om. Mijn thuis heeft mij
niets meer te bieden, dan ketens
om mijn benen. Mijn rug belast
met wat vreemden wensen en ik
mag daarin niet verdwijnen.

Maar de zee rolt dag en nacht wild
onder mij, berooft mij van mijn rust.
Ook mijn bezit ging overboord.
Mijn handen kleven aan het wiel
door wrede angst geknecht.

Er is een andere oever.

Gedicht: Afslag

$
0
0
Afslag

Ik toeterde en knipperde
verwoed met mijn lichten,
terwijl ik voorsorteerde,
schoof vlak voor het gras
de afslag op, week uit
opzij en naar beneden.

Plotseling was ik alleen
tussen de groene bomen,
een restaurant met hoge ramen
een terras en zonneschermen,
Pijlen naar het tankstation,
En wandelende mensen.

Niet meer flitsen links en rechts
van mij van haastende bolides,
zigzaggend, opgenomen
in de strijd op tijd te wezen
op het werk. En daar slagen
voor de baas. Elke dag opnieuw.

En ik deed mee. Ik meende
dat dit leven was. Negeerde
bonkend hart en brandend zuur
tot alles donker werd. De schok
deed mij het stuur omkeren,
de race verlaten, net op tijd.

Gedicht: Lijn in het zand

$
0
0
Lijn in het zand

Ik dreigde te bezwijken
onder mijn last. Was moe
van dag en nacht te werken
om maar te bewijzen dat 
mijn bestaan geen foutje was,
mijn leven geen vergissing. 
Dus ik vroeg hulp, maar jij
zag mijn zwakte als excuus.

Je deed je voor als helper
met je glimlach onder
glazen ogen. Zei dat
jij voor mij zou strijden,
mij zou versterken, en je
kwam mijn grenzen over
met je advies. Ik vond
het smaken als vergif.

Ik was te druk maar dat was
kennelijk niet relevant
zolang ik niet voldeed
aan jouw ideaal. Je nam
mijn roer in jouw handen, 
wendde me naar jouw haven,
vormde me ruw naar jouw
gelijkenis. Niet meer!

Ik trek de lijn. De grens
ligt hier. Niet verder mag je
binnendringen. Ik stel
mijn wapens op, graaf langs
de linie diepe greppels
en zet me schrap. Kom op
met je bemoeienissen
en zie wie de sterkste is.

Gedicht: Strijdtoneel

$
0
0
Strijdtoneel

De rook ging liggen en ik zag
in het gras de resten 
van wie ik had beschoten. 
Rood de aarde. Luid het gekrijs
uit hun soldatenkelen.
Ik schuifelde voorwaarts.
Mijn hand op mijn maag,
als spiegel van hun wonden.
Ik zonk tussen hen ineen.
Mannen van mijn leeftijd.
Met mijn ogen. Mijn onschuld.
En hun wapens ongeladen.
Handen geboeid. Gedwongen 
in vijandelijke kleren.
Ik had niet gewacht, geloofde
wat spionnen zeiden, slikte
hun verhaal als zoete koek.
Liet me verraden. Loosde
mijn vuur op mijn gelijken,
bracht dodelijke slagen toe.
Negeerde mijn verlies.
Dit was het immers, ik kon
nu overwinnen. Maar mijn krans
is tot as uiteengevallen.
Nu doe ik wat had gemoeten
van het begin, schenk water
over dorstige lippen, bind
sneden toe met eigen hemd.
Ik fluister in mijn eigen oren
dat ik geen vijand ben. 

Gedicht: 'The hound of heaven'

$
0
0
'The hound of heaven'

Ik rende jaren lang zo snel
als mijn benen konden. Vluchtte
dwars door niet vergevend land.
Mijn longen brandden. Ogen prikten
van het zweet. Een speer doorstak
mijn zijde, maar ik gaf niet op,
negeerde blaren, krampen, dorst,
door de angst gedreven. Achter mij
meende ik te horen u, hijgend
als een panter, met prooi spelend.
Genietend van de jacht wist u
mij bij te houden, waar ik ook ging
door ravijnen of door dalen.
Dus ik mocht niet meer vertragen,
niet meer struikelen, niet rusten,
rondom me kijken, ademhalen,
of u zou mij grijpen, mij straffen
voor nalatigheid. Mij verlaten. 
Maar ik faalde, viel als dood 
ter aarde, kon niet meer presteren,
alleen nog wachten op mijn lot. 
Maar dat bleef uit. Ik keek voorzichtig op.
Ik zag niets achter mij dan leegte,
hoorde de echo. Ik was het zelf
die mij had opgejaagd. Mijn brul
had mij doen schrikken. Ik wou
mezelf ontlopen. U was nooit
in het geweld te vinden. Uw stem
klonk niet zo luid. Pas toen het stil werd
kon ik u verstaan. En het was goed.

Gedicht: Museum

$
0
0

Museum

Ze kijken me aan vanuit
hun glazen dozen met hun
kralenogen. Vacht verkleurd.
De mooiste veren grijs
onder het stof. Houding stijf
hun poot gebogen, valse grijns.
Hun naam gespeld op geel papier
in spinnenpoten, de datum
en de vinder er zorgvuldig
bij geplaatst. Zo wachten ze
geduldig, maar de optocht
trekt aan hen voorbij, nietsziend
met kromme schouders, fluisterend
over buurvrouw, koffie, werk.
Kinderen die vragen wanneer
ze weer naar buiten mogen. Licht
van hun schermen doet de schaduw
dansen tot aan sluitingstijd.
Het doek valt opnieuw. Dit was hun
kans om te bestaan. Hun laatste
glorie. In de schemering
worden ze opnieuw begraven.

Filmbespreking: Ex Machina

$
0
0
Het is opvallend hoe vaak hetzelfde thema kan terugkeren in films die in dezelfde periode uitkomen. Dit wijst vaak op een onderwerp dat ons als westerse beschaving bezig houdt. Zo is er de fascinatie met zombies, die lijkt samen te hangen met angst voor veroudering, maar ook voor het gereduceerd worden tot instincten. Er zijn veel verhalen over het einde van de wereld, onder andere in tienerfilms. En dit jaar gaat de aandacht uit naar kunstmatige intelligentie, en de relatie tussen de schepper daarvan en zijn schepsel. Vaak wordt zelfs bewust een religieus tintje gegeven aan het verhaal, zodat de metafoor ons niet kan ontsnappen. Het belangrijkste voorbeeld van deze trend is The Avengers Age of Ultron, de grote superheldenfilm die nu in de bioscoop draait. Vorig jaar was er Her, deze zomer volgt weer een Terminator-film. Wat kleinschaliger is Ex Machina. Maar deze SF-film zette mijn hersencellen wel flink aan het werk, wat uiteindelijk leidde tot enkele inzichten die ik graag op mijn blog wil delen.

De regisseur van de film, Alex Garland, is beter bekend als scriptschrijver van intelligente SF als Never Let Me Go, Sunshine en dergelijke. Deze keer heeft hij dus ook de regie ter hand genomen. Het is echter niet te zien dat het zijn eerste film als regisseur is. Dat is volgens mij vooral omdat hij zich in deze film beperkt heeft tot een enkele locatie en maar een handjevol acteurs. ‘Less is more’ - zeg maar. En hij heeft zijn eigen kracht, namelijk het schrijven van een intelligent SF-verhaal, ook ten volle benut. Want dit is een van de sterkste SF-verhalen van de afgelopen jaren, wat betreft de ideeën in elk geval. Waar elders vind je diepgaande discussies tussen bedachtzame personen over bewustzijn, testmethodieken, computers en individualiteit? Discussies die bovendien het plot voortstuwen? Hoewel dit geen actiefilm is, gebeurt er conceptueel heel veel. De (vooral onderhuidse) spanning wordt zorgvuldig opgebouwd. Het is vooral de sfeer die uiteindelijk dreigend wordt. Deze film wordt niet opeens een horrorfilm, gelukkig, maar blijft vooral de focus houden op meer existentiële dreiging. De vriend waar ik de film mee keek, zei dat hij nog radicalere omwentelingen had verwacht in het einde, en grotere consequenties. Maar ik vind zelf het einde wel passend.

Programmeur Caleb wint een loterij en mag een week doorbrengen op het landgoed van Nathan, de steenrijke directeur van de Google-achtige organisatie. Aangekomen op de afgelegen locatie blijkt het niet te gaan om een vakantie. Caleb mag een rol spelen in een van de grootste ontdekkingen uit de geschiedenis van de mensheid: kunstmatige intelligentie. Hij mag namelijk de Turing-test uitvoeren: testen of de persoonlijkheid van de computer inderdaad intelligentie vertoont. De computer is niet gehuisvest in een grijze doos, maar in een lichaam, een robot met een menselijk gezicht en onmiskenbaar vrouwelijk: Ava. Caleb begint met het stellen van enkele aftastende vragen en raakt onder de indruk van haar antwoorden. Maar zijn dat antwoorden die ze echt wil geven, of is ze geprogrammeerd ze te geven? En is ze geprogrammeerd om met hem te flirten, of is ze echt op hem gevallen? Als de lichten uitgaan vanwege een stroomstoring gedraagt Ava zich opeens heel anders. Ze fluistert Caleb toe dat hij Nathan niet moet vertrouwen. Dat alles wat de directeur zegt een leugen is …

Er valt heel veel uit deze film te halen aan inzichten en ik zal hieronder niet alles kunnen aanstippen (bovendien zou ik daarvoor de film nog een tweede keer moeten zien). De belangrijkste vraag die deze film probeert te beantwoorden, is hoe we kunnen vaststellen dat een computer of robot werkelijk een zelfbewuste intelligentie is geworden. Alan Turing had hiervoor een test opgesteld. Als een proefpersoon praatte met de computer die aan de andere kant van een ondoorzichtige muur stond, en hij meende dat hij met een mens te doen had, dan was de computer voor de Turingtest geslaagd. De tekortkoming van de test is natuurlijk dat er geen werkelijke intelligentie wordt gemeten, maar vooral de mate waarin de computer menselijke communicatie kan imiteren. Dat wordt door Caleb ook als bezwaar opgeworpen: is Ava werkelijk in hem geïnteresseerd, of kan ze heel overtuigend doen alsof? Kan een computer zo goed geprogrammeerd zijn dat je het verschil niet kunt merken? Vooral als haar bewegingen altijd wel iets geprogrammeerds blijven houden: ze zijn bijna te perfect! Dit is in de film het begin van een spel tussen de drie karakters: Caleb, Nathan en Ava, waarin heel erg veel op het spel staat.

Het is een spel dat we eigenlijk zelf ook steeds spelen. En wel elke keer als we met andere mensen omgaan. Want hoe kunnen we weten dat degene tegenover ons echt een persoon is, echt menselijk is? Filosofisch gezien is het voor ons niet te achterhalen, zoals we ook geen werkelijk bewustzijn kunnen vaststellen bij een computer. We kunnen het namelijk niet zien. En er is geen reden om te veronderstellen dat iemand anders zichzelf net zo ervaart als ik het doe. Voor hetzelfde geld is ieder ander een robot, behalve ik, en geprogrammeerd om de antwoorden te geven die gegeven moeten worden, of speel ik een rol in een TV-programma zoals in The Trumanshow. Of ik verzin de hele werkelijkheid om me heen.
Het enige dat ik met zekerheid kan zeggen is dat de mensen om mij heen zich ‘gedragen’ alsof ze mensen zijn met een eigen wil en een eigen persoonlijkheid. En zelfs dat kan schijn zijn, want bijvoorbeeld psychopaten kunnen soms heel goed empathie veinzen en doen alsof ze begrip hebben voor anderen. Mijn inschatting van de menselijkheid van de ander kan dus incorrect zijn. En we zijn echt niet vanzelf geneigd andere mensen ook als net zo menselijk als wijzelf te behandelen. Kijk hoe westerse mensen ooit over gekleurde mensen dachten. Die waren ‘als kinderen’, moesten door ons ‘worden opgevoed’, en hadden er baat bij als lastdieren te worden opgedreven omdat ze geen verantwoordelijkheid konden hebben voor hun eigen keuzes. Of kijk hoe mannen soms vrouwen zien als wezens die door hun biologie worden gedreven, in plaats van autonome individuen die hun eigen keuzes kunnen maken. Of kijk hoe we omgaan met mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking en hoe makkelijk het is keuzes voor hen te gaan maken, alsof ze het zelf niet kunnen. En minder opvallend dan dit gebeurt het elke dag als we anderen manipuleren om onze eigen doelen te kunnen bereiken. Als we managementtechnieken toepassen om productie te verhogen. Als we boeken lezen als ‘Hoe word ik een rat?’, of van ‘pick up artists’ leren hoe we elk meisje voor ons kunnen laten vallen. In deze gevallen zien we een mens niet als een waardevol individu dat eigen keuzes kan maken, maar als een voorwerp dat wij kunnen gebruiken. Als iets dat wordt gedefinieerd door ons en niet door zichzelf. Manipulatie is ontmenselijkend. Maar bovendien: je kunt eigenlijk pas manipuleren als je anderen niet als menselijk ziet.
Aan de andere kant geldt dat we zelf ook in veel opzichten geprogrammeerd zijn. Onze hersenen zijn een computer, maar dan een van vlees en bloed en niet van draadjes en chips. En veel van onze gedragspatronen zijn standaard in onze hersenen vastgelegd. Onze keuzevrijheid is heel erg beperkt. Is ons ‘ik-bewustzijn’ iets dat werkelijk bestaat? Het is in elk geval niet zo dat we als een marionettenspeler boven ons lichaam hangen en dat aansturen. Misschien kan ons ‘ik’ niets meer dan waarnemen hoe onze hersenen ons door de achtbaan van het leven sturen. We worden door allerlei zaken beïnvloed, en lang niet altijd bewust. Goochelaars en reclamemakers maken daar onder andere graag gebruik van. En wat als je een ongeluk krijgt en je geheugen kwijtraakt, ben je dan nog dezelfde? Of wordt je iemand anders? Dus hoe kunnen we in vredesnaam iets over andere mensen zeggen? Onze eigen ‘individualiteit’ is dus niet zo rotsvast als we zelf geneigd zijn te geloven. Vaak zitten we vast aan onze rollen. In deze film ook: aan het begin van de film zegt Nathan tegen Caleb dat ze de ‘werkgever-werknemerverhouding’ achter zich moeten laten, dat ze elkaar als gelijken moeten behandelen. Maar doen ze dat? Nee: direct daarna geeft Nathan Caleb een rondleiding en spreekt hem duidelijk toe als ondergeschikte. We zijn misschien het best te definiëren als ‘sociale robots’. Hoe kunnen we dan iets zeggen over het bewustzijn en de individualiteit van de ander?

Toch behandelen we andere mensen niet als robots. Maar ook laten we niet ieder mens die we tegenkomen een ‘Turingtest’ afleggen of snijden we andermans hersenen open om te zien of hij of zij bewustzijn heeft. We geloven bepaalde dingen over de mensen die we tegenkomen, en dat bepaalt hoe we hen (en onszelf) behandelen. Dit wordt in deze film scherp getoond. De twee karakters Caleb en Nathan hebben een verschillende a priori houding ten opzichte van Ava. Caleb is eigenlijk al direct geneigd de computer te zien als persoon. Direct gebruikt hij namelijk termen als ‘zij’ en ‘haar’, en als zij hem voor Nathan waarschuwt, vertelt hij dat niet aan Nathan. Wanneer zij aangeeft niet te willen sterven en te willen ontsnappen, neemt hij dat serieus. Hij projecteert als het ware zichzelf op Ava. Als ze er uitziet als een mens, praat als een mens, wil leven als een mens, dan is ze een mens. In de dierenwelzijnsdiscussie gebruiken veel ethici het principe dat we ervan uit gaan dat een handeling voor een dier pijn doet, als de analoge handeling bij ons ook pijn zou doen. Een staart afsnijden bij de hond behandelen we als pijnlijk omdat we een amputatie bij onszelf ook als pijnlijk ervaren. Zelfs als we niet zeker weten of de hond daadwerkelijk op dezelfde manier pijn ervaart als wij. We geven het dier het voordeel van de twijfel. Zoals Caleb Ava het voordeel van de twijfel geeft. Dit leidt tot een ethische behandeling van andere mensen, en van onszelf.
Daar tegenover staat Nathan die vindt dat haar menselijkheid eerst bewezen moet worden, voor hij haar als mens behandelt. Hij is bereid haar te demonteren, haar geheugen te wissen, en een nieuwe robot te bouwen, zonder haar om toestemming te vragen. En hij heeft eerdere robots (niet toevallig allemaal in een vrouwelijke vorm) gebruikt als slaaf, om hem te bevredigen. Het feit dat ze zelfs hun armen stuk sloegen tegen de deur om maar naar buiten te kunnen, bracht hem er nog steeds niet toe ze respect waardig te vinden. Maar Nathan behandelt Caleb op dezelfde manier: hij manipuleert hem voortdurend, hij liegt tegen hem, hij laat hem niet vrij te zeggen wat hij wil, en ga zo maar door. Nergens laat Nathan zien dat hij Caleb werkelijk als persoon waardeert, dan wel respecteert. Caleb is voor hem ook maar een radertje in het web. Als je ziet dat hij zichzelf traint als was hij een machine en anderszins zichzelf steeds dronken drinkt, kun je zeggen dat hij zichzelf ook niet ziet als waardevol individu. Hij speelt een rol en manipuleert om die zo goed mogelijk te kunnen blijven vervullen. En hij ziet andere individuen zoals hij zichzelf ziet: als manipulerende ‘robots’ die zo goed mogelijk een bepaalde rol vervullen. Aan de andere kant: dat hij vindt dat Ava haar menselijkheid moet bewijzen, is wat hem in staat stelt haar als niet menselijk te blijven behandelen. Hij bouwt dus een barrière voor haar op, die ze niet kan overwinnen. Ze zal nooit kunnen bewijzen dat ze een individu is dat hij moet respecteren. Hij zal hooguit de eis steeds hoger leggen. Deze wantrouwende houding leidt tot onethische behandeling van anderen en van onszelf. Kortom, de vraag is niet of iets of iemand aan een Turingtest kan voldoen, maar of we er a priori waarde en respect willen verlenen.

Nog fascinerender wordt het als we deze discussie naar de theologie trekken, wat deze film ook doet. Er zijn sterke parallellen in deze film met het scheppingsverhaal uit Genesis, en de vlucht uit het paradijs. Nathan ziet wat hij doet -de creatie van een artificieel intellect- namelijk als de daad van een God (en is daar maar wat trots op). Maar wat gebeurt er? Hij blijkt een schepsel te maken ‘naar zijn beeld’. Hij leeft zelf als een manipulator, en vraagt zijn creatie zich te bewijzen door te manipuleren. Er ontstaat daardoor een manipulator. Een berekenende entiteit die vriendschap, seksualiteit en empathie allen maar gebruikt om de eigen doelen te behalen. Dit is eigenlijk het gevolg van de a-priori aanname van Nathan. Hij projecteert zijn beeld van zichzelf op de ander, op zijn schepsel, en maakt haar zo zijn ‘beelddrager’. Zijn beeld is er echter niet een van vertrouwen, maar van wantrouwen, niet van respect, maar van manipulatie.
Ik realiseerde me opeens dat ik in de kerk God heb leren zien als een Nathan-achtig figuur, die zijn schepsel, de mens, voortdurend wantrouwt. Hij vroeg de mens, Hij vroeg mij, voortdurend zichzelf/mezelf te bewijzen. Ik moest steeds laten zien dat ik het waard was om gerespecteerd te worden, om gered te worden, om geliefd te zijn. En de lat leek elke keer alleen maar hoger te worden gelegd. En ondertussen werd ik naar andere mensen toe ook wantrouwend, veeleisend, dwingend. Ik ging het beeld vertonen van de God waarin ik had leren geloven, zoals Ava Nathans beeld is gaan vertonen.
Maar dat is niet hoe God is, als we Jezus geloven. Wat als Gods a-priori houding ten opzichte van de mens er niet een is van wantrouwen, maar van vertrouwen? Wat als God ons, mij, al a-priori ziet als individuen die waardevol zijn en die Hij met respect wil behandelen? Wat als wij ons niet hoeven bewijzen, zelfs niet als we ongezonde keuzes hebben gemaakt of bij Hem zijn weggehaald (het was de slang die suggereerde dat de mens iets te bewijzen had)? Wat als God ons als personen behandelt, zelfs als we ons niet zo gedragen? En zelfs als we biologisch gezien niet eens volledig vrij zijn? Wat als God op deze manier zijn beeld op ons projecteert, ons ziet als personen die vrij zijn en kunnen liefhebben, omdat Hij zelf vrij is en kan liefhebben? Als wij God zo zouden gaan zien, en onszelf zouden gaan zien op dezelfde a-priori manier als God ons ziet … als wij andere mensen (en wellicht ook dieren. En robots) zo zouden gaan zien, als respect waardig … dan zouden we niet eerst hoeven weten of iemand wel echt menselijk is, of dat iemand goed genoeg is, of iemand wel voldoet aan de maatstaven, maar dan zouden we waarde toekennen aan elkeen en met liefde en respect in het leven staan. Dan zouden we een nieuwe natuur krijgen. Dan zouden we zelf het beeld van God gaan vertonen. Dan zouden we zijn beelddragers zijn.

Dit inzicht, dat God handelt uit een a priori vertrouwen, een houding van liefde, als basis onder zijn schepping, en dat wij daar hoe gevallen we ook zijn, nooit buiten vallen, deed me naar adem happen. Het is goed nieuws! Weg met de houding van a-priori cynisme. We zijn Gods geliefde kinderen. Laten we dan ook zelf liefhebben.

Filmbespreking: The Avengers - Age of Ultron

$
0
0
Ik ben een behoorlijke liefhebber van superheldenstripboeken en ook van superheldenfilms. Als er een superheldenfilm in de bioscoop draait, ga ik daar dan ook heen. En meestal niet slechts een keer. Of het nu de X-men zijn, Spider-Man of Batman, ik ben steeds geboeid door de verhalen over mannen en vrouwen die door het lot bijzondere gaven toebedeeld krijgen en de keuzes die ze vervolgens maken (om even kleurrijke schurken te bevechten) of niet meer kunnen maken (omdat de ‘gewone’ mensen ze wantrouwen). De krachten en kostuums van de helden en heldinnen maken kleurrijke actiescenes mogelijk, maar tegelijk blijft het gaan om mensen en hun dagelijkse beslommeringen. Het zijn dus niet de omstandigheden die zijn uitvergroot, maar de karakters. Ze zijn misschien wel Herculus, maar ze moeten nog steeds de mest uit een stal vegen. Daardoor maken ze (net als een groot deel van de heldenverhalen uit de oudheid) de zorgen en dilemma’s van ons eigen leven voor ons helderder zichtbaar, en ook de weg om daar bovenuit te stijgen. Want zoals Neil Gaiman al zei, op basis van een citaat van Chesterton: sprookjes zijn waar, niet omdat ze zeggen dat draken bestaan, maar omdat ze zeggen dat ze kunnen worden verslagen. Als het Peter Parker lukt om ondanks zijn moeilijke omstandigheden zijn vriendelijkheid te bewaren en voor anderen er te zijn, dan kan het ons ook lukken. Dat is volgens mij een van de redenen waarom er zoveel superheldenparafernalia op jongens(en steeds vaker ook meisjes)kamers te vinden zijn. En omdat ook na het opgroeien de noodzaak van het maken van moeilijke beslissingen niet afneemt, blijven ook veel volwassenen geboeid door deze verhalen. Ze vervullen een belangrijke rol in de vorming van de moraliteit, en dus denk ik dat ze -analoog aan de mythologie van vroeger- niet zomaar uit de bioscoop zullen verdwijnen.
Maar er zijn mensen die niet zo blij zijn met de triomftocht van de superhelden in de filmwereld. Ze vonden een paar films wel leuk, schrijven ze in hun recensies, maar nu lijden ze aan ‘superheldenmoeheid’. Dat er nu elke paar maanden wel een superheldenfilm uitkomt, is in hun ogen overdaad. Ze lijken er naar uit te zien dat het fenomeen van de superheldenfilm instort, en de striphelden weer terugkeren naar hun obscure nichemarkt. Ik begrijp dit dus niet. Want van alle films die er over een heel jaar uitkomen (honderden) gaat het maar om enkele films, met maanden er tussenin. Hoe kan je er dan moe van worden? Er is toch tijd genoeg om ‘bij te komen’ en te genieten van al die andere films? Bovendien hoef je ze niet te kijken, als je dat niet wilt! Voor mij geldt, als fan, dat ik vaak die maanden lang wachten vind. Ik hou immers van deze films, en zou ze best elke week willen kijken. Hetzelfde geldt voor commentaar dat de komende jaren meerdere Star Wars-films zullen uitkomen. Mensen denken dat ze, als ze elk jaar een nieuwe Star Wars-film zien, dit universum zat zouden kunnen worden. Maar het gaat nog steeds om slechts een film per jaar! Ik zie niet in hoe je daar moe van zou kunnen worden. Vooral als het gaat om een fantastisch uitgebreide wereld, vol mogelijkheden om interessante verhalen te vertellen. Ook hier geldt dat ik heus elke maand wel een nieuwe Star Wars-film zou willen kijken.
Natuurlijk kan iemands liefde voor superheldenfilms veranderen. Hij/zij ziet misschien vaker terugkerende elementen en merkt dat hij verhalen voorspelbaar vindt worden. Hij/zij is misschien ook in een andere levensfase aangeland, waar andere, misschien subtielere keuzes belangrijker zijn geworden. Ikzelf merk dat ik tegenwoordig wat minder superheldenstrips lees, omdat ik wat uitgekeken ben geraakt op de voortdurende terugkeer naar de status quo, en het jammer vind dat zelfs de dood van karakters uiteindelijk geen consequenties heeft, want ze keren altijd terug. Behalve oom Ben. Ik kies liever voor afgeronde verhalen, met een duidelijk einde (met blijvende consequenties). En ik begin wat diverser strips te lezen, dus ook meer SF-verhalen, of verhalen met een fantasytintje. Het betekent niet dat ik ben vergeten waarom ik een paar jaar geleden superheldenstrips helemaal het einde vond, en die kwaliteiten niet kan waarderen als ik ze weer tegenkom. Ik ben dan wel opgegroeid, maar ik heb het kind in mij niet achtergelaten. Mocht je merken dat je niet zo van superheldenfilms houdt, even goede vrienden. Maar klaag niet over een ‘superheldenmoeheid’. Ga gewoon naar films waar je wel van houdt, en laat ons genieten van die zeldzame keren dat we onze helden op het witte doek ontmoeten.

Dat moest er even uit, onder andere na het lezen van wat minder lovende recensies van Avengers - Age of Ultron - de laatste superheldenfilm in de bioscoop, en een fantastische prestatie van regisseur Joss Whedon. Misschien niet zo vernieuwend als de eerste film, en behept met een overdaad aan karakters (die allemaal een eigen verhaallijn moeten meekrijgen). Sommige scenes zijn door die overdaad wat moeilijk te volgen geworden, en welke rol iedereen moet spelen in de ontknoping is niet altijd duidelijk. Ook zijn emotionele scenes niet altijd zo krachtig als ze hadden kunnen zijn, omdat we de personen in kwestie maar een paar minuten hebben gevolgd. De film had van mij een half uur langer mogen wezen! De muziek is niet heel memorabel, maar aan de andere kant zit er veel humor in de film (aan Whedon wel toevertrouwd), en is het slot (hoewel wat langdradig) passend episch. Voor een superheldenfilm vond ik er ook een verrassende diepgang in zitten (waarover later natuurlijk meer).

Marvel werkt al sinds 2008 aan de opbouw van een universum bestaande uit diverse striphelden, die elkaar dus ook op het scherm kunnen ontmoeten. Dit culmineerde in de eerste Avengers-film, waarin een team van superhelden het moest opnemen tegen een buitenaardse invasie. En in deze film ijlen de gevolgen van dat avontuur nog na. De speer van de boosaardige Loki, waarmee hij mensen kon hersenspoelen, blijkt namelijk nog steeds vermist. En Tony Stark, beter bekend als Iron Man, twijfelt er nog steeds aan of hij en zijn collega’s een volgende aanval van deze schaal wel zullen kunnen afweren. Als de mysterieuze Wanda Maximoff hem een visioen voorschotelt van zijn falen, begint hij aan een ambitieus project: de creatie van Ultron, een systeem dat een harnas om de wereld moet leggen, zodat buitenaardsen geen kans maken. Maar hij vertelt zijn teamleden niet wat hij eigenlijk van plan is. En dat komt hem duur te staan als blijkt dat Ultron zijn eigen ideeën heeft over wat goed zou zijn voor de mensheid. Met de hulp van Wanda Maximoff en haar snelle broer Pietro zet hij eerst de verschillende Avengers tegen elkaar op, om vervolgens te bouwen aan een enorm robotleger. Want in zijn ogen zal er pas vrede op aarde zijn, als mensen niks meer hebben in te brengen …

Van Joss Whedon is bekend dat hij zichzelf identificeert als atheïst. Maar voor een atheïst schrijft hij behoorlijk vaak over religie (denk maar aan Shepard Book in Firefly), en ook in deze film is dat weer het geval. Hij heeft namelijk ook ergens gezegd dat hij weinig hoop heeft voor de toekomst van de wereld. En wie daarmee worstelt, zal zich bijna vanzelf vragen gaan stellen over geloof. Want godsdiensten hebben in de wereldgeschiedenis heel veel schade berokkend (laten we daar eerlijk over zijn), maar ze hebben ook heel veel mensen geïnspireerd tot daden van wonderbaarlijke naastenliefde, en inderdaad: hoop. Iets wat het atheïsme volgens mij nog niet voor elkaar heeft gekregen. En Whedon is door allebei deze aspecten van religie gefascineerd. De tweede Avengersfilm staat bol van de religieuze symboliek, maar er worden ook bijbelteksten in aangehaald, en er wordt opvallend expliciet naar God verwezen. Is dat alleen maar om bijbelminnend Amerika naar de film te krijgen? Zo oppervlakkig is Whedon volgens mij niet. Een aspect van de film dat bijna automatisch een religieus karakter krijgt is de opstand van een schepsel tegen zijn schepper (als een rebels kind tegen zijn vader). De val van Lucifer is Milton’s Paradise Lost is hiervoor natuurlijk het stroomschema. Maar dit element wil ik alleen maar aanstippen. Wat ik interessanter vind, is wat Whedon in deze film lijkt te zeggen over georganiseerde religie.

Ultron is volgens mij namelijk een beeld van de kerk (en van de instituten die andere godsdiensten dan het christendom kennen, maar ik houd het in de recensie bij de christelijke kerk).
Het gaat me hier niet om de kerk als bovennatuurlijk begrip (de gemeenschap van alle gelovigen, die elkaar vinden rond het werk van Christus), en zelfs niet om het samenkomen van die gelovigen rond brood en beker, de symbolen van zijn werk die Jezus ons heeft gegeven. Het gaat mij om de organisatie die de mens daar omheen heeft opgebouwd: het gebouw, zeg maar, in plaats van de mensen. De organisatie wordt door mensen opgetuigd om bepaalde doelen te bereiken. Het gebouw bijvoorbeeld om te kunnen samenkomen. Een geloofsbelijdenis om makkelijk kennis te kunnen overdragen.
Maar er kunnen al snel doelen bij komen, die niet ‘nodig’ zijn. Zoals het indruk maken op ongelovigen met pracht en praal, of een hogere toren hebben dan de kerk in je buurtdorp. Op het je kunnen onderscheiden van ketters. Of het je zelf goed kunnen voelen omdat je zo actief bent. Maar vaker gaat het om doelen die in principe goed zijn, en bijbels, zoals het verspreiden van het evangelie, of het organiseren van hulp aan achtergestelden. In plaats van op God te vertrouwen dat Hij zijn doelen in vervulling zal brengen, door zijn volk heen, gaan mensen echter vaak zelf systemen bouwen om de beoogde resultaten te verkrijgen. Ze gebruiken hiervoor menselijke middelen.  Muren, een kerkklok, banken - die allemaal gebouwd en onderhouden moeten worden. Maar ook tradities, vormen, activiteiten. Criteria om mensen in en uit te sluiten, taken die moeten worden vervuld, en waarvoor mensen moeten worden geworven. De vorm gaat onherroepelijk een beroep doen op de mensen erbinnen - hun noden en behoeften gaan ondergeschikt worden aan het in stand houden van de structuur. Hun individualiteit wordt opgenomen in het geheel. En wordt beoordeeld aan de hand van de bijdrage aan het geheel. Het systeem is het hoogste goed geworden, en is dus ‘als God’. Het wil de hoogste en belangrijkste zijn, en wil concurrenten (afgoden) tot zwijgen brengen en uitroeien (daar komen godsdienstoorlogen uit voort).
Maar zelfs als het goede dingen wil, zal het systeem zich vormen naar zijn schepper. En dat is niet God, maar de mens (en als die een systeem maakt uit een gebrek aan vertrouwen in God, gaat het om de gevallen mens - die zou sterven na het eten van de vrucht). En dus bereikt het systeem zijn doel niet op organische wijze, als in een lichaam, maar op een mechanische wijze. In plaats van de vrucht voort te brengen die God voor ogen had, brengt het de dood voort. De mensen binnen de kerk raken hun vrijheid en levenslust kwijt. Sterker nog: je hebt dode, zielloze mensen nodig om in zo’n systeem te kunnen functioneren. Wie faalt, wie zondigt, wie verlangt naar wat anders, hoort er niet bij. En de mensen buiten de kerk worden ook tot de hel veroordeeld, en zelfs mensen die anders denken of anders geaard zijn soms actief bestrijden. De kerk verlangt naar een paradijs, maar wel een paradijs waar alleen de als een robot gehoorzame kerkganger thuishoort.
Daarom verzette Jezus zich tegen het instituut van het Farizeïsme, en andere vormen van wetticisme. En daarom moeten gelovigen niet het systeem ‘vader’ noemen, of ‘meester’, want alleen God is onze meester en onze vader. Het systeem is er voor de mens, niet de mens voor het systeem. De kerk als doel in zichzelf moet dus worden bestreden, maar dit betekent niet dat er geen plek is voor het kerk-zijn (zelfs niet voor een gebouw, of voor activiteiten, tradities en vormen), maar die zijn dienend. Ze zijn geen eisen waar mensen aan worden gehouden, maar hulpmiddelen. Ze straffen niet de feilbare mensen, maar leren hen hun eigen schoonheid te zijn. Ze bevinden zich onder de mensen, tussen de mensen, als de botten in het lichaam van Christus, en helpen het groeien. Religie als instituut is dus een vijand, maar religie als uitdeler van genade en hulp (de kerk als sacrament) maakt God voor ons zichtbaar. Mijn stokpaardje van het sacramentele versus het transactionele wereldbeeld is in dit alles duidelijk terug te vinden.

Dit is het betoog van Joss Whedon. Ik weet niet of hij de connectie bewust heeft gelegd, maar het past wel heel goed. De grondslag voor Ultron wordt gelegd door Tony Stark, omdat hij bang is. Hij ziet de wereld (door manipulatie) als een vijandige plek, en kan het niet verdragen mogelijk ten onder te gaan. Hij denkt dat hij een systeem kan bouwen (mechanisch) dat de wereld kan beschermen en dat vrede kan brengen op Aarde. En Tony overlegt niet met zijn mede-Avengers. Hij vraagt niet hun advies, hij laat zich niet door hen gerust stellen. Hij vertrouwt hen niet. De basis van het systeem is dus angst in plaats van vertrouwen. En waar vertrouwen gemeenschap vormt (het is de basis voor de samenwerking tussen de Avengers die verder niet sterker van elkaar zouden kunnen verschillen), scheurt de angst de gemeenschap apart, en leidt tot ‘wij/zij’-denken. 
De robot Ultron kiest als zijn hoofdkwartier een beschadigde kerk (in het centrum van een stad) en zet zich daar op een troon. Als hij een zeldzame grondstof vindt, zegt hij letterlijk: ‘Upon this rock I will build my church’. De connectie lijkt me duidelijk. Maar daar waar Tony’s bedoelingen misschien nog goed waren, is de uitvoering van het systeem dat in elk geval niet. Ultron zegt het zelf: ‘I was meant to be new. I was meant to beautiful. The world would've looked to the sky and seen hope, seen mercy. Instead, they'll look up in horror.’ Ultron wil de hemel op aarde brengen (‘Peace in our time’), maar dat kan niet als de situatie blijft zoals die is. Als de mens blijft zoals hij is. Dus ziet hij de mensen als vijand, die moet worden uitgeroeid. Oh, hij zegt dat ze de kans krijgen zich te ontwikkelen, zich te bekeren, maar in feite veroordeelt hij ze tot de hel. Ultron heeft geen empathie met de zwakke, de breekbare. Wie niet kan meekomen met het systeem, is het niet waard te overleven. Hij zegt het letterlijk. En van zichzelf heeft hij een heel hoge dunk: hij wil voor zichzelf een nieuw lichaam bouwen. Het lichaam van een god. Het door de mens gemaakte instituut wordt een afgod. Hij wordt daarin gedreven door zijn angst voor de dood: alleen als hij almachtig is, is zijn eeuwig voortbestaan immers zeker.
De Avengers weten ondertussen dat ze Ultron in deze vorm niet kunnen verslaan. Ze zijn immers maar mensen. Maar hun hoop schuilt in het mysterieuze nieuwe karakter The Vision. Hij komt deels voort uit Ultron (de vorm), maar zijn hart is dat van Jarvis, de butler van de Avengers, gericht op dienen. En Vision ziet zichzelf ook als dienaar, als iemand die het leven wil beschermen, die bereid is zich daarvoor op te offeren. En hoewel hij goddelijk is (kijk wat hij doet met Thors hamer!), wil hij de Avengers dienen. Als Ultron hem daarmee confronteert, zegt Vision: ‘Humans are odd. They think order and chaos are somehow opposites and try to control what won't be. But there is grace in their failings. I think you missed that.’ Ultron werpt tegen: ‘They're doomed.’ ‘Yes’, zegt The Vision, ‘but a thing isn't beautiful because it lasts. It is a privilege to be among them.’ En hij sluit zich aan bij de nieuwe Avengers, geleid door Steve Rogers. Toen Tony hem vroeg hoe ze de bedreiging van de dood konden bestrijden zonder Ultron, antwoordde Steve: ‘Samen’. En als ze zouden sterven, zou dat ook zijn geweest als vrienden, samen. De dood is immers niet het einde. Er is altijd hoop op opstanding.
Geloof is iets wat hoop kan geven, maar niet als het een systeem wordt. Het geeft hoop als het mensen, van verschillende achtergronden, nationaliteiten, zwak en sterk, samen brengt. En Jezus zegt: ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben ik in het midden.’ Daar wordt hij zichtbaar. Dat is de kerk.

Gedicht: Terugkeer

$
0
0
Terugkeer

En opeens is het zover:
de lucht weer blauw, het blad
van bomen schreeuwend als
de brengers van goed nieuws.
Kastanjes steken vlaggen op.
De bermen vol confetti:
fluitenkruid. Het geel van 
boterbloemen schettert
als trompetten. Het kwam uit 
het niets, rolde tapijten uit
bijna te fel voor mijn ogen
over de weiden. Het elastiek
is teruggeveerd. Het was zo strak
gespannen, leek te breken.
De wereld hield haar adem in.
Werd grijs. Niet meer. Terug is
het leven, deelt verkwistend 
uit van zichzelf. En ook aan mij.
Ja, dit gaat ooit voorbij. Eens went
de overdaad, verdwijnt de jeugd.
Maar nu ben ik hersteld 
en dans, mijn bed gedragen
op mijn schouders, op het feest.

Gedicht: Geluk

$
0
0
Geluk

“Ik ben”, zei ik, “gelukkig.”
En ik schrok, mijn woorden
schenen wezensvreemd voor mij
die korte weken her nog
klaagde over slaap en stress,
een piepend oor, prikkende
vingers, mijn been ontstoken
en malaise. Toch was het waar.
Op dat moment was ik
geheel mezelf en levend
in het moment. Geen zorgen
en geaccepteerd door wie
ik vergezelde. Zwevend
als een zeepbel boven gras
tegen de blauwe lucht.
Gekleed in regenbogen
steeds verschuivend van hun plek
maar nooit verdwijnend,
rustend op de handen van
de wind. En kalm wachtend
op de tak die mij doorboort,
het vlies weer doet verdwijnen,
kleur terugbrengt tot herinnering.
Het lijkt te kort. Waarom
kan ik het gevoel niet vangen
in beton? Dat blijft, dat slijt niet.
Dat is grijs, altijd gelijk.
Ik wacht liever op wat komt
aangewaaid: niet één bel meer
maar vele, een ketting vol
met ogenblikken. Allen mooi
en allen anders. En de wind
blaast ze tot in eeuwigheid.

Filmbespreking: Twee toekomstperspectieven (1): Project T

$
0
0
Zoals je ziet als je naar mijn profiel hiernaast kijkt, schrijf ik niet alleen maar gedichten en filmbesprekingen, maar onder andere ook science fiction-verhalen. De laatste tijd vooral korte verhalen. Dit voorjaar deed ik mee met de verhalenwedstrijd van Trek Sagae, en daar won ik met mijn verhaal ‘De Valstrik’ de eerste plek. Een bemoediging om door te gaan. Ik hoop begin volgend jaar een bundel korte SF-verhalen uit te brengen. Maar eerst verschijnt dit najaar ‘Hoe je zwakheid leven brengt … Als God je verhaal vertelt’. Daar ben ik natuurlijk heel enthousiast over! Later zal ik er op mijn blog meer over schrijven. In dit en het volgende blogbericht gaat het om mijn SF-verhalen. Toen ik tiener was schreef ik mijn eerste korte verhalen, en eigenlijk ben ik ze in de tussentijd altijd blijven schrijven tussen de grotere projecten door. Sinds vorig jaar heb ik er prioriteit aan gegeven, en in een jaar tijd heb ik ongeveer achttien korte verhalen geschreven. De ideeën zijn echter nog lang niet uitgeput, dus ik schrijf gewoon lekker verder.
De verhalen die ik schrijf, hebben verschillende thema’s. Veel gaan over bijzondere levensvormen, aangezien ik gefascineerd ben door biologie en bijzondere ecosystemen. Een deel van de verhalen speelt zich af op andere werelden, wanneer de mens de technologie heeft ontwikkeld daar naartoe te reizen. De toekomst die ze beschrijven is behoorlijk positief, met ruimteschepen, robots en bijkans onsterfelijkheid binnen handbereik. Andere verhalen zijn minder positief en spelen zich af op onze Aarde, nadat de mens door milieuverontreiniging, broeikaseffect, het uitroeien van diersoorten en van andere mensen, zijn omgeving zowat onleefbaar heeft gemaakt.
Het zijn de twee toekomstperspectieven die altijd al terug te vinden zijn geweest in het genre: dat van de utopie (de wereld waarin iedereen gelukkig is, en alle problemen kunnen worden opgelost), en dat van de dystopie (de slechtst denkbare wereld, waarin de menselijke waardigheid, en zelfs zijn voortbestaan onmogelijk lijkt). Dat schrijvers en filmmakers steeds verhalen produceren uit beide categorieën illustreert onze ambivalentie als mensen ten opzichte van onze eigen toekomst - de eeuwige strijd tussen optimisme en pessimisme.
In elk geval illustreert de tweedeling in mijn eigen oeuvre mijn eigen ambivalentie. En ik schrijf om eerlijk te zijn meer dystopieen dan utopieen. Optimisme is niet echt een van mijn kenmerkende eigenschappen. Elk bericht over het uitsterven van weer een diersoort doet mij huiveren. Dat speelt natuurlijk mee met hoe ik de hierna te bespreken films beoordeel. Van ongenuanceerd optimisme word ik altijd wat wantrouwig, aangezien ik mezelf niet pessimistisch vind, maar realistisch.
Aan de andere kant kan ik wel stuiteren van enthousiasme bij wetenschappelijke ontdekkingen, gedaan in het laboratorium, bij opgravingen, op expedities in de diepzee of met robots op Mars. Als er een sonde op een komeet landt, volg ik het nieuws daarover aandachtig. Stemmen als dat er niet in ruimtevaart geïnvesteerd mag worden, omdat we alles nodig hebben om het leed van mensen te verlichten, maken me nogal onrustig. Want ze suggereren dat het verzamelen van kennis over ons heelal niet waardevol is, tenzij ze nuttig is. Dit vind ik pas echt een pessimistische visie. Enthousiasme en het zoeken van kennis om de kennis is iets moois, maar aan de andere kant: het is niet waardevrij. Het conflict tussen de twee stromingen binnen de sciencefiction zegt dus iets over conflicterende waarden die nu spelen in de maatschappij.

De afgelopen maand was de strijd terug te zien op het scherm van de bioscoop. Er was een dystopische film, met een bijna onbewoonbaar, woestijnachtig toekomstlandschap. Daarover later meer. Iets uitzonderlijker was een utopische film, die beoogde dystopische verhalen te ontmoedigen en opriep een positiever toekomstbeeld te verkondigen. Een van ontdekkingen, van inspiratie en van vooruitgang. Dit was Disneyfilm Project T (een film die in het buitenland is uitgebracht als Tomorrowland, maar die naam in Nederland niet mocht dragen vanwege een muziekfestival).
Deze laatste film was inhoudelijk het meest interessant van de twee, maar niet de beste. Wat voor de film pleit, is zijn ambitie: een origineel verhaal vertellen, met als hoofdpersonen een intelligente tiener, een robot en een kluizenaar. Zonder romantisch plot. En met een scene waarbij onder de Eiffeltoren een Steampunk-raket schuilgaat, die toegang biedt tot een andere wereld. Waar vindt je dat elders nog? De kracht van de film zit hem in enkele heel goed uitgedachte en weergegeven scenes. Regisseur Brad Bird liet in zijn eerdere (teken)films al zien fantastische actiescenes te kunnen verzinnen, en doet dat hier ook. Een gevecht in een SF/geekwinkel (waarbij een tegenstander wordt uitgeschakeld met een bliepende R2D2), de belegering van een huis door een stel robots, een rondleiding door een futuristische wereld, het is adembenemend in beeld gebracht. Voeg daarbij een prima acterende George Clooney, en een dosis humor, en je krijgt een uniek resultaat. Helaas was de actiescene aan het slot veel minder inspirerend, en waren er een paar erg prekerige passages. Hugh Laurie loopt heen en weer als een ‘motivational speaker’, maar wist mij niet te overtuigen. Ik denk dat de film bij mij daarom niet bereikte wat hij beoogde te bereiken. Maar ik zal hem zeker nog vaker kijken, al was het voor de oorspronkelijke ideeën. 

Tiener Casey heeft het zwaar op school. Iedere docent vertelt hoe erg het in de wereld is, hoe groot de risico’s zijn. Maar op haar vraag hoe we het kunnen oplossen, heeft niemand een antwoord. En thuis is het niet beter. Haar vader -technicus bij NASA- staat op het punt ontslagen te worden, en haar droom om ooit de sterren te bezoeken, lijkt nooit te zullen uitkomen. Op een dag vindt ze een mysterieus speldje dat haar lijkt te transporteren naar een andere wereld, vol jetpacks, hologrammen en zwevende treinen. En ruimteschepen. Het waren maar beelden, maar nu wil ze niets liever dan die wereld echt betreden. Het spoort leidt, via een SF/geek-winkel, een bijna-aanrijding en een ontmoeting met robotmeisje Athena, naar het gebarricadeerde huis van Frank Walker, dat vol staat met technieken die nog niet uitgevonden zouden moeten zijn. En met een klok die aan het aftellen is. Kennelijk gaat er over twee maanden iets ergs gebeuren. Frank kan Casey echter niet naar de andere wereld brengen, want de toegang ernaar toe is al decennia lang afgesloten. Ene gouverneur Nix heeft besloten onze aarde in de steek te laten …

Het centrale thema van de film is het welbekende oude verhaal van de twee honden. In je hart wonen twee honden, een witte en een zwarte, die met elkaar vechten. Wie van de twee wint er? Degene die je het meest te eten geeft. Casey refereert er meerdere malen aan in de loop van de film. Ik kreeg het zelf vaak genoeg te horen in mijn christelijke opvoeding. Dan had het betrekking op mijn oude natuur (het vlees) en mijn nieuwe natuur (in Christus). Ik moest, door uit de bijbel te lezen, te bidden en naar de kerk te gaan, de hond van mijn nieuwe natuur voeden. Dan zou die mijn slechte natuur verslaan. Maar als ik, door het kijken van films, het lezen van stripboeken of het omgaan met verkeerde mensen de hond van mijn oude natuur voedde, zou die uiteindelijk de overhand krijgen.
In mijn bespreking van ‘Beasts of the Southern Wild’ heb ik uitgelegd dat deze wel heel erg simpele voorstelling van het geestelijke leven uiteindelijk voor mij heel slechte gevolgen had. Ik werd er gestrest van, overspannen, omdat ze de verantwoordelijkheid helemaal bij mij neerlegde. Als ik toevallig de zwarte hond een enkel hapje eten meer gaf, zou die de witte verslaan, en dat was dan mijn schuld geweest. Ik kon nergens van genieten, maar moest altijd afvragen welke hond ik voedde, en ik kon natuurlijk niks anders doen dan die activiteiten die de witte zouden ondersteunen. Het verhaaltje had ertoe geleid dat ik mezelf zag als in tweeën gesplitst en de strijd die ik in mijn binnenste voerde maakte me volledig uitgeput. Ik denk dat er uiteindelijk alleen maar verliezers waren.
In de film wordt de metafoor op grotere schaal toegepast: het idee is dat ons vertellen van pessimistische verhalen een ‘self fulfilling prophecy’ is, omdat we voor de toekomst die in die verhalen wordt getoond, nu zelf niets hoeven te veranderen. Door ons te voeden met verhalen over ingestorte samenlevingen, vernietigde ecosystemen, en verdwenen menselijke waardigheid, zouden we gaan geloven dat dit een onafwendbare toekomst is, en dat we die toch niet kunnen tegenhouden. We zouden passief worden. De film vraagt waar de toekomstbeelden gebleven zijn uit de SF-verhalen van de jaren vijftig en zestig (de film opent niet voor niets met beelden van de Wereldtentoonstelling uit 1964), de ‘gouden eeuw’ voor de SF, met verhalen van Clarke, Asimov en Heinlein, waarin tieners nog een raket konden bouwen in hun achtertuin, jetpacks door de lucht zoefden en zowel de lichtsnelheid als de tijd geen beperking waren voor de avonturiers van de toekomst. De toekomst van bijvoorbeeld de eerste Star Trek-serie. Hoe komt het dat we ondertussen dik in het derde millennium zitten, maar nog steeds geen jetpacks kunnen vliegen?
Nou, doordat verhalen nooit echt de toekomst kunnen voorspellen, die misschien anders is, maar niet noodzakelijk slechter (de ruimteschepen in die verhalen bevatten bijvoorbeeld geen computers, en wie had ooit de iPhone kunnen verzinnen?), en omdat die utopie nooit werkelijk bestond. Omdat niet gespot kan worden met de natuurwetten, en ook niet met de menselijke natuur. In 1963 had de wereld nota bene nog aan de rand van de nucleaire afgrond gestaan tijdens de Cubacrisis! Daarover wordt niet gerept in de film. Het leek misschien toen mensen op de maan landden, dat alles mogelijk zou zijn, maar de techniek bleek een tweesnijdend zwaard. De meeste problemen waar we tegenwoordig mee kampen zijn aan dezelfde innovaties te wijten: zure regen, het gat in de ozonlaag, antibioticaresistentie, ziektes die hele monoculturen van gewassen treffen, watertekorten en zeespiegelstijging, atomaire wapens en cyberterrorisme, ze zijn mogelijk gemaakt door dezelfde ontwikkelingen die werden toegejuicht in de verhalen.

Dat vooruitgang mogelijk is zonder dat het iets kost, of zonder ooit tegen beperkingen op te lopen, is de mythe van deze tijd. De mythe van de maakbaarheid, die achter het verhaal van de twee honden schuilt. De maakbaarheid van de individuele mens (als je maar 'nee' zegt tegen eten wordt je vanzelf slank), en de maakbaarheid van de wereld (als we maar optimistisch genoeg zijn, komt alles goed). En een mythe die nogal verweven was met de verheerlijking van wetenschap in de SF verhalen van vroeger. De andere wereld in deze film werd gesticht door de groep ‘Plus Ultra’, die wetenschappers, kunstenaars en andere creatievelingen bij elkaar wilde brengen om ‘alles te kunnen maken wat ze maar wilden’. Daarvoor hadden ze een plek nodig zonder ‘politiek, bureaucratie en hebzucht’. Hilarisch! Ze dachten aan de menselijke natuur te kunnen ontsnappen, maar ongeacht naar welke wereld ze zouden vluchten, ze zouden altijd een politiek hebben, geschreven en ongeschreven regels, en ook hebzucht. Het idee dat wetenschappers en kunstenaars daar niet over zouden hoeven nadenken, maakt ze alleen maar blind voor die aspecten van hun eigen hart.
En juist zij hebben die relativering eigenlijk nodig. In contact te staan met de menselijke samenleving, met de voeten in de Aarde staan. Anders zouden ze zo een tweede ‘atoombom’ kunnen creeren, in naam van de vooruitgang, of hun eigen ego. Want er zit een bepaalde ik-gerichtheid achter. Niet alleen bij de oprichters van deze andere wereld, maar ook bij de hoofdpersonen zelf. Frank vindt het als jongetje maar wat gaaf om zichzelf in een spiegelend gebouw te zien vliegen met zijn jetpack. Hij steekt zelfs zijn duim op naar zijn spiegelbeeld. En Casey is wel heel trots dat zijn volgens robotmeisje Athena een score van wel 73 heeft gehaald op een bepaalde schaal. Niks mis met trots zijn op je prestaties, maar je moet oppassen om je daar niet door te laten verblinden. Dat je (vanwege je talent) iets kunt, wil niet zeggen dat je het ook moet doen.

De oplossing voor de wereldproblematiek ligt in deze film in de handen van Casey, die de andere wereld weer in zijn glorie wil herstellen, weer wil laten functioneren, zodat uiteindelijk alle uitvindingen en ontdekkingen van daaruit weer naar de onze zullen zullen stromen. Ze heeft uit onze wereld, haar intrek genomen in die andere wereld, de organisatie van 'Plus Ultra’ nieuw leven ingeblazen, en als ze nu maar hard genoeg werkt aan het voeden van de ‘witte hond’, zal alles goed komen. Nogal een grote last om op je schouders te dragen, zelfs als je een optimist van nature bent. Want wat als de vernieuwing niet zo makkelijk gaat, wat als er onverhoopt toch rampen optreden en het onheil zich niet laat afwenden? Dan heeft zij gefaald, dan is het haar schuld, dan was zij kennelijk niet optimistisch genoeg.
Ik geloof in het diepst van mijn hart dat het verhaal van die twee honden een fabeltje is, en dat het niet ons harde werken, onze inspanning, ons optimisme is dat de wereld zal redden, de SF-verhalen van de jaren ’50 en ’60 ten spijt. En ironisch genoeg is het een van de dystopische verhalen die in deze film op de hak worden genomen (kijk de filmaffiches maar voorbijkomen in de film), die volgens mij een veel hoopgevender beeld van de toekomst geeft. Daarover meer in mijn volgende blogbericht, dat morgen of overmorgen online komt!

(wordt vervolgd)

Filmbespreking: Twee toekomstperspectieven (2): Mad Max Fury Road

$
0
0
Dit is een wat onconventionele filmbespreking, aangezien ze zowel de film uit de titel behandelt, als de film die in deel 1 werd ge-analyseerd, project T. Niet alleen is het dus handig om dat artikel te lezen voordat je aan deze bent, ook heb je dit artikel nodig om al mijn ideeën over de eerste film mee te krijgen. Maar ik vond de films te goed op elkaar reageren om ze niet te combineren. Vooral vanwege de filmposters voor ‘ToxiCosmos 3’, die herhaaldelijk terugkeren in project T, en die bedoeld lijken als parodie op de Mad Max-films. Waarvan er nu dus ook een in de bioscoop draait: Mad Max Fury Road.
En deze is eigenlijk net zo zeer vernieuwend voor het genre als Project T. Niet vanwege het verhaal op zich, dat erg lijkt op dat van eerdere Mad Max-films en dergelijke verhalen. In deze film wordt deze overeenkomst echter een kracht, aangezien het een mythisch aspect geeft aan de gebeurtenissen. Wat vooral vernieuwend is, is dat een regisseur van 70, en een cameraman van 72, laten zien dat een film niet hoeft mee te doen met de mode of de trends van onze tijd, maar dat kwaliteit zich altijd onderscheidt. Dat het niet computereffecten, flitsende montage of ironie is dat een film een succes maakt, maar de kracht van het verhaal, overzichtelijke actie waarin echt iets op het spel staat en personen met wie je kunt meeleven. Er is een volledige analyse te schrijven hoe deze film laat zien dat we als mensen uiteindelijk willen engageren met echte werelden en dat computereffecten ons toch te veel op afstand houden. We zijn wezens van de tastbare werkelijkheid en niet van de abstracte wereld van de ideeën. En bovendien is de film gewoon geweldig gemaakt, vol fantastische ideeën, zoals de ronkende gitarist die de auto’s begeleidt. De filmmaker gelooft in zijn wereld, en dat spat er van af. Dat ook begeleidt door on-ironische epische muziek, en de combinatie is een glorieus filmspektakel dat mij in elk geval er weer aan herinnerde waarom ik films zo gaaf vind. En met name post-apocalyptische films.

Want de film speelt zich af na een serie van wereldomvattende rampen. Daarbij zijn de olievoorraden verdwenen, is het water opgeraakt, en zijn vrouwen onvruchtbaar geworden. In een uitgestrekt woestijnlandschap houden groepen mensen zich nog in leven, onder andere in de Citadel. Immortan Joe deelt daar de lakens (of beter: het water) uit. Hij is degene die de kraan kan opendraaien en controleert dus het leven van de mensen onder hem. Hij beheerst bovendien hun toekomst, want hij presenteert zich als een godheid, die zijn trouwe onderdanen een plek op de eeuwige snelwegen kan garanderen. Hij vindt het dan ook niet meer dan logisch dat hij over het leven van vijf vrouwen kan heersen, die hem gezonde nakomelingen moeten schenken. Zij denken er echter anders over, en spannen samen met Imperator Furiosa - die zelf ook een appeltje te schillen heeft met Immortan Joe. Als ze proberen te ontsnappen, komt er een achtervolging op gang. Een van de volgwagens voert een gemuilkorfde man met zich mee als levend infuus voor de chauffeur. Deze man is Max, en hij is op z’n zachtst gezegd niet blij met hoe hij wordt behandeld. Als zijn bewakers hun aandacht laten verslappen, grijpt hij zijn kans …

Ik houd van zowel rampenfilms als post-apocalyptische films. Ze lijken misschien op elkaar, maar er zit een belangrijk verschil tussen. Rampenfilms spelen zich af terwijl de wereld (of het schip, of de wolkenkrabber) vergaat. De hoofdpersonen hebben maar een doel, namelijk proberen te overleven. En als kijker stel ik mezelf de vraag: zou ik in deze omstandigheden overleven? Zou ik zo snel kunnen reageren als de hoofdpersonen, beschik ik over dezelfde vaardigheden, en zou ik iemand anders kunnen laten omkomen als ik zo mijn leven zou kunnen beschermen? De crisis die wij allemaal bijna dagelijks ervaren (hoe overleven we de dagelijkse ‘rat race’ en de uitdagingen waar we thuis of in de kerk voor staan) wordt in zo’n film op scherp gezet, en dat heeft een cathartisch effect. Toen ik erover nadacht, realiseerde ik me dat Project T eigenlijk een rampenfilm is, een waarin onze wereld bezig is te vergaan (er worden beelden getoond van overstromingen, atoomontploffingen, verlaten steden). De vraag die de hoofdpersoon zich stelt is hoe het valt te repareren. Hoe kan de mensheid overleven? Het is in essentie een mechanische vraag, die een mechanisch antwoord krijgt: als we er met voldoende optimisme hard aan werken krijgen we de wereld wel weer draaiend.
Dat is echter wat anders dan een post-apocalyptische film. Daarin zijn de overlevers al gescheiden van de verliezers. Iedereen die we zien heeft de beproeving doorstaan, heeft zichzelf dus bewezen. De crisis is voorbij, of anders gezegd: de crisis is de nieuwe werkelijkheid geworden. En de vraag is dus niet: hoe overleef ik, maar: hoe word ik van een overlevende weer een mens?

Hier begint het verhaal van Mad Max, die zichzelf in de opening van de film beschrijft als ‘A man reduced to a single goal: to survive’. De mindset van de karakters uit Project T is zijn hele wereld geworden. Hij is zijn menselijkheid kwijtgeraakt om te kunnen blijven bestaan. Zelfs zijn naam lijkt van hem te zijn weggesleten. Anderen zijn bereid hun medemensen hun menselijkheid te ontnemen. Immortan Joe behandelt vrouwen als fokkoeien en als melkmachines, en Max zelf dient als levend infuus. Hiervoor wordt technologie gebruikt. Maar ook religie wordt toegepast om mensen te reduceren tot minder dan personen (zeg maar: als een techniek). Dit geldt voor de ‘war boys’ die een chromen hemel voorgespiegeld krijgen en vervolgens bereid zijn zich op te offeren als kanonnenvoer. En voor de populatie onderaan de citadel, die af en toe water over zich krijgen uitgestort. Maar Immortan Joe waarschuwt hen dat ze niet verslaafd moeten raken aan water, anders zouden ze de afwezigheid ervan niet kunnen verdragen. Het is een eerste levensbehoefte! Geen verslaving! Zo werken instituten. Fascinerend is dat Immortan Joe hier lijkt op de optimistische technologen van Project T: hij heeft installaties om groenten en fruit te kweken, techniek om water op te pompen, auto’s … Als van techniek en innovatie de oplossing wordt verwacht, is dit waar het toe kan leiden.
Furiosa, de vijf vrouwen en Max vluchten naar ‘het groene land’ en ‘het volk van de vele moeders’ - opnieuw een andere wereld waar de oplossing moet liggen. Een ander instituut dat het eerste moet vervangen. Maar -dit las ik in een erg goede recensie van de Washington Post- de hoop ligt niet in een instituut. De droom blijkt te vervliegen. Van deze ideale samenleving is niks over dan een groepje (opnieuw) overlevers. ‘As with many of its pop cultural cousins “Mad Max” is thoroughly postmodern. Oppression, we believe, is not countered and defeated by a stronger alternative religion. There’s no better regime.’

We zijn ons naïeve jaren ’60 optimisme kwijtgeraakt, en mijns inziens terecht. Hoop komt niet van nog meer organisatie, nog meer inspanning, nog meer ‘schouders eronder en doorzetten’. Maar waarvan dan wel? ‘We find meaning in small, humanizing interactions between individuals,’, schrijft The Washington Post, ‘not within institutional structures. That might look like Max choosing to take care of others, or it might look like former sex slaves and regime hacks discovering their humanity in small acts of kindness.’ In plaats van een ander instituut op te zoeken of zelf op te richten, een alternatief dat waarschijnlijk in dezelfde valkuilen zou vallen als de Citadel, besluit de groep terug te keren. Terug te gaan naar de plek die ze probeerden te ontvluchten. Met als doel om op die plek aanwezig te zijn. Niet om van anderen te nemen, maar om te geven. Furiosa, Max en de overlevenden van het ‘volk van de vele moeders’ kiezen ervoor waarde toe te kennen aan zaden die de rampen hebben overleefd, aan jonge vrouwen die zich niet langer als vee wilden laten behandelen, aan een ‘war boy’ die zijn wereld heeft zien instorten. Ze besluiten die ook als waardevol te behandelen, ook als het hun hun eigen bloed, hun eigen leven zou kosten. Aan het eind van de film kiest Max er daarom voor zijn bloed te geven aan een ander die op sterven ligt. Niet gedwongen, maar uit eigen beweging. En deze keuze geeft hem zijn identiteit terug. Dan noemt hij zijn volledige naam. Hij is weer een mens.
Vergelijk dit maar eens met de climax van Project T. In die film heeft Frank Walkers karakter veel parallellen met Mad Max: ook hij is een gedesillusioneerde man die zichzelf heeft gebarricadeerd en zelfs intermenselijk contact heeft opgeofferd om zijn eigen overleving veilig te stellen. Ook bij hem ligt een nare ervaring uit het verleden daarbij aan de wortel. En ook hij moet in de loop van het verhaal zich weer met de echte wereld en echte mensen gaan bezighouden. Maar Frank offert aan het einde niet zichzelf op. Het is het robotmeisje Athena dat zich opoffert, en dat hij vervolgens in een installatie laat vallen om die op te blazen. Nogal een verschil, en het illustreert waarom volgens mij Project T minder hoopvol is dan Mad Max. Want Frank heeft met iemand anders’ leven betaalt om de wereld en zichzelf te laten overleven. En ook al overleeft de wereld, de vraag is of hij daardoor menselijker is geworden.

Ik moest bij het peinzen over deze twee films denken aan het essay ‘Learning in War Time’ van C.S. Lewis. Hij schreef dit in de tweede wereldoorlog. Studenten aan de universiteit waren onrustig aan het worden. Ze meenden dat de enige betekenisvolle activiteit, was naar het front te gaan en daar te strijden. Literatuur bestuderen, aan techniek werken, wetenschap bewerken, dat zagen ze als vlucht van de werkelijkheid. Hoe konden ze het veroorloven daarmee bezig te zijn, als aan de overzijde van het kanaal mensen op leven en dood vochten? ‘How can you be so frivolous and selfish as to think of anything but the War?’ - hij trekt het zelfs breder: hoe kun je met kunst en wetenschap bezig zijn, als er mensen om je heen naar de hel gaan? Maar hij wijst erop dat de bijbel zegt: ‘Of u nu eet of drinkt, doet alles ter ere van God’. En dan zegt hij dat dit betekent dat ‘Christianity does not simply replace our natural life and substitute a new one: it is rather a new organisation that exploits, to its own supernatural ends, these natural materials.’ Het is een vernieuwing van het hart, niet van de vorm. De techniek en bronnen van de citadel in dienst van opoffering in plaats van exploitatie. Het doel is niet het overleven, maar het waarde toekennen aan andere mensen, aan de wereld om ons heen, om die te zien door de ogen van God en ze lief te hebben zoals God ze liefheeft. Dus zegt Lewis: ‘We can therefore pursue knowledge as such, and beauty as such, in the sure confidence that by so doing we are either advancing to the vision of God ourselves or indirecty helping others to do so. Humility no less than the appetite, encourages us to concentrate simply on the knowledge or the beauty, not too much concerning ourselves with their ultimate relevance to the vision of God.’ Ons doel is niet te overleven, want of we overleven of niet hebben we niet zelf in de hand. Het is om mens te zijn en lief te hebben. En te vertrouwen op God. Want wij zijn het niet die onszelf verlossen door de witte of de zwarte hond te eten te geven. Het is God die de witte hond doet overwinnen en ons en onze wereld zo’n waarde toekent dat hij ze uit de dood doet opstaan.
In het einde van Project T komen mensen in beeld die met kunst bezig zijn, met onderzoek, het het beschermen van diersoorten. Mensen die andere mensen, dieren, kunst, techniek, zien als waardevol. Zij krijgen een speldje waardoor ze naar de andere wereld worden gebracht. Maar dat was helemaal niet nodig geweest! Want omdat ze de wereld zagen als waardevol, en zich daarvoor inzetten, deden ze al alles wat nodig was. Ze waren niet afhankelijk van de organisatie van ‘Plus Ultra’. Sterker nog: nu werden ze weggenomen uit hun omgeving waar ze zich zo voor inspanden, voor het versterken van een andere organisatie. Weliswaar om uiteindelijk de wereld te redden, maar wat de film niet genoeg duidelijk maakt, is dat dat al was wat ze aan het doen waren! Ze gaven al van zichzelf, hun eigen bloed, om wat waardevol is te beschermen. Meer wordt niet van ons gevraagd.

Ik ga dus door met het schrijven van allebei de soorten verhalen: utopisch en dystopisch. Utopische verhalen waarin blijkt dat een perfecte organisatie en utopie soms kan zorgen dat mensen uit het oog verliezen wat werkelijk waardevol is, en zo minder zichzelf zijn. Dystopische verhalen waarin blijkt dat zolang mensen oog houden voor wat werkelijk waardevol is, zelfs de meest onmenselijke omstandigheden hen hun menselijkheid niet kunnen afnemen. We hebben beide boodschappen heel hard nodig.

Gedicht: Voor anker

$
0
0
Voor anker

Als een schip dat aan het anker ligt,
maar wel de zeilen heeft gehesen 
nu schokt en bonkt tegen het touw,
en klappert op de golven. Zo ben ik
op mijn balkon, zittend in de zon
met mijn puzzelboek. Ik wilde
nietsdoen, rusten, maar voel me door
onrust gevangen, mijn vingers strak
rond tralies die waren aangeprezen
als verlof, verdiend na lange tochten
om de wereld. Mijn planken scheef,
mijn ruimen lek, de doeken vol
met rafels. Door stormen afgerost
tot ik mijn haven weer bereikte.
Hier mag ik nu blijven, niets ziend dan
dezelfde kades, krijsende meeuwen
en het bruine slib van ledigheid.
Dit is niet hoe ik ben. Ik hoor te
vliegen op de wind, over het blauw
te scheren op zoek naar streken
die ik nog niet kende. Mijn fout was
niet dat ik reisde, maar waarheen:
tegen de wind, doel voorgeschreven
in plaats van met het verlangen
mee te gaan naar mijn bestemming. 
Ik ben pas vrij als ik me overgeef.

Gedicht: Kunst

$
0
0
Kunst

Mijn handen moeten bouwen
blokkentorens, geel en rood.
De chaos op het tapijt
getransformeerd. Patronen
waar eerst het toeval heerste.
Ik moet met kleurpotloden
bladen vullen als antwoord
op hun ongestelde vraag
om leven. Ik moet de tuin 
bewerken. Haar omvormen 
tot het elfenland, mythisch domein.
Verbeelding maakt een speeltoestel 
tot een kasteel. Ik zie schoonheid
verlegen wachten achter 
de façade. Niet gezien 
tot ikzelf haar openbaar,
anders verloren. Dit is
voor altijd mijn lot, mijn vloek:
te weten dat wat ik niet schep
nooit zal bestaan en dat ik
niet heel zal zijn tot alles is.
Viewing all 370 articles
Browse latest View live