Quantcast
Channel: Verder kijken dan de horizon
Viewing all 370 articles
Browse latest View live

Gedicht: zolder

$
0
0
Zolder

De ruimte van binnen is wijd,
alsof de ramen open staan.
Het stof is weggeblazen. Licht
dringt in de verste hoeken door
en ik kan eindelijk helder zien:
de dozen, gelabeld, opgestapeld,
schilderijen van vergezichten
over groene weiden, speelgoed
glanzend van herinneringen,
mappen vol gespreksnotities
zonder oordeel. Ik zoek mijn weg
door nieuw terrein, geen moeras
of doornstruik op mijn pad.
Ik bereik het eind, de spiegel,
afgestoft, lokt me dichtbij,
toont mij niet dat wat ik vreesde
maar een vriendelijke man. Ogen
brandend van verlangen en lust
naar avontuur, de mond een lach,
alsof hij toestemming wil geven.
Ik weet genoeg voor nu, neem afscheid
en kijk rond. Ik ben thuisgekomen.

Het heilige evenwicht (1): Het eeuwige moeten

$
0
0
Geoffrey Chaucer, een van de bekendste vijftiende eeuwse schrijvers, heeft zijn Canterbury Tales nooit afgeschreven. Mijn vrouw is nu het werk van Chaucer aan het lezen, en vertelt mij al weken over zijn verhalen. Soms plat, soms diepgaand, maar altijd met scherp geobserveerde karakters, en veel humor. Chaucer hield edelen, ridders, herbergiers en soldaten een spiegel voor, waarin zij hun eigen gebreken en kleingeestigheden herkenden. Deze weerspiegeling is zo universeel, dat de verhalen ook nu nog worden gelezen en verfilmd. En Chaucer schreef gewoon mooi, met een enorme woordenschat. Het Engels dat hij gebruikt is iets te moeilijk voor mij, maar mijn vrouw smult er van. Laatst liet ze mij een gedeelte lezen, het stuk waarmee de Canterbury Tales eindigen. In die paar paragrafen trekt Chaucer al zijn werken terug. Ze waren frivool en platvloers, zegt hij, en brachten mensen niet tot Christus. Hij hoopt vergeven te worden voor het schrijven van de verhalen. Maar een paar van zijn stukken (onder andere een heiligenleven) blijft hij erkennen als van hem.
Dit is de in wat moderner Engels vertaalde tekst: “Now pray I to them all that listen to this little treatise or read it, that if there be any thing in it that pleases them, that thereof they thank our Lord Jesus Christ, from whom proceeds all wit and all goodness. And if there be any thing that displeases them, I pray them also that they blame it on the fault of my lack of wit and not to my will, that would much prefer to have said better if I had had cunning. For our book says, "All that is written is written for our doctrine," and that is my intent. Wherefore I beseech you meekly, for the mercy of God, that you pray for me that Christ have mercy on me and forgive me my sins; and namely of my translations and compositions of worldly vanities, the as is the book of Troilus; the book also of Fame; the book of the XXV. Ladies; the book of the Duchesse; the book of Saint Valentines day of the Parliament of Birds; the tales of Canterbury, those that tend toward sin; the book of the Lion; and many another book, if they were in my remembrance, and many a song and many a lecherous lyric, that Christ for his great mercy forgive me the sin. But of the translation of Boethius's Consolation of Philosophy, and other books of legends of saints, and homilies, and morality, and devotion, that thank I our Lord Jesus Christ and his blissful Mother, and all the saints of heaven, beseeching them that they from henceforth unto my life's end send me grace to bewail my sins and to study to the salvation of my soul, and grant me grace of true penitence, confession and satisfaction to do in this present life, through the benign grace of him that is king of kings and priest over all priests, that bought us with the precious blood of his heart, so that I may be one of them at the day of doom that shall be saved.”
Het schijnt dat Chaucer tot zijn dood niets meer heeft geschreven. Deze passage wordt daarom door Engelse literatuuurcritici beschouwd als een van de meest tragische uit de geschiedenis. Het schijnt dat wetenschappers er nog steeds over discussiëren waarom Chaucer zijn eigen werken aan de kant schoof en stopte met schrijven.

Voor mij is dat geen vraag. En de passage is voor mij om een andere reden tragisch, namelijk omdat hij me aan mijn eigen verleden doet denken. Ik dacht namelijk ook dat mijn liefde voor verhalen en mijn passie voor het schrijven me van God weg hielden en dat ik er dus mee moest stoppen. Er was nog niets van mij uitgegeven, dus heb ik nooit officieel werken van mezelf teruggetrokken, maar ik heb wel een verhaal waar ik aan werkte in de prullenbak gegooid, ‘De Groene Toren’ mijn eerste serieuze SF-roman. Iets waar ik nu nog spijt van heb.
Ergens tijdens mijn eindexamenjaar koos ik namelijk ‘echt’ voor God. We leerden namelijk in onze kerk dat als we in de kerk opgroeiden we ook nog eens zelf echt voor God moesten kiezen. Dat deed ik. Maar daar hoorden dingen bij. Een klasgenoot herinnerde me daar aan. ‘Als jij echt een christen bent’, zei ze, ‘zou je wel meer bijbel lezen.’ En die opmerking was het zetje dat ik nodig had. Het steentje ging rollen en werd al snel een landverschuiving. Ik begon bijbelstudieboeken te lezen. Niet af en toe eentje tussendoor, maar gepland, ingedeeld in mijn vrije tijd. Ik vond dat ik geen spannende boeken meer mocht lezen. Ik merkte namelijk dat ik boeken van Alistair MacLean uit de bibliotheek wilde halen, maar als ik dat zo graag wilde, dan zou het wel een verslaving zijn. Ik las in jongerentijdschriften dat alles waar je enthousiaster over was dan God een verslaving was. Dus borg ik mijn stripverhalen weg, en verbood ik het mezelf om naar films te kijken. Als ik een James Bond-film zag, wilde ik namelijk zelf ook autoachtervolgingen verzinnen. “Denk jij dat een hele dag niet christelijke romans lezen verkeerd is? En zo nee, waarom niet?” vroeg een vriend mij. “Is het te passen in teksten als: we moeten onze tijd uitkopen (Ef 6)?” Ik schreef ook niet langer verhalen, stopte ze weg in mappen in mijn kast. Gelukkig was ik niet zo ver heen dat ik ze allemaal weggooide!
Alleen wat geestelijk was, was waardevol. Ik las daarom elke dag vijf hoofdstukken uit de bijbel, memoriseerde dagelijks bijbelverzen, bezocht trouw alle bijeenkomsten van de studentenvereniging en alle samenkomsten van de kerk. Ik evangeliseerde trouw op de zaterdagmorgen en vond dat ik folders mee moest nemen naar de universiteit om vrienden te evangeliseren. Tegelijk werd ik heel kritisch op andere gelovigen, die niet zo fanatiek waren als ik. Ze luisterden bijvoorbeeld naar housemuziek, of droegen als man een oorbel. Dat was van de duivel, of in elk geval zou het zo niet horen. Op bijbelstudiekringen ging ik daar dan ook fel tegen tekeer. Ikzelf worstelde ondertussen met mijn ‘boezemzonde’ - ik keek in de tijdschriftenwinkel X-menstripboekjes in (vanwege het verhaal en vanwege de daarin getekende vrouwen). Ik werd dagenlang verteerd door schuldgevoel en schaamte als ik in overtreding was geweest. Zoals een huisgenoot in die periode tegen me zei: “Een streng geweten en een grote verbeelding zijn geen goede combinatie.” Deze situatie heeft zo’n vier jaar geduurd. Toen ontwikkelde ik slaapproblemen, en werd ik voor de eerste keer overspannen.

Een docent suggereerde me dat ik niet langer zou doen wat ik van mezelf moest doen, maar dat ik zou doen wat ik graag wilde doen. Ik wist wel wat ik wilde: ik wilde schrijven. In die periode schreef ik Neptunus, Het Wrak en De Derde Macht en die zijn zelfs uitgegeven!
Maar het was niet meer als daarvoor. Ik kon mezelf namelijk nooit echt de vrijheid gunnen om te doen wat ik wilde. Want ik kon fantaseren, schrijven en verlangen in het algemeen niet als goed zien. Gelovige vrienden zeiden dat mijn schrijven wel eens mijn roeping zou kunnen zijn. Ik kon het niet accepteren. Hoe kon mijn schrijven voor God belangrijk zijn? Zelfs op een fantasybeurs kon ik niet zeggen dat ik schrijver ben, maar mompelde ik wat en draaide ik me om. Ik mocht het niet van mezelf claimen. Verder wilde ik graag film kijken, maar ook daarin legde ik mezelf beperkingen op (maar een film per week. En sommige films die mij erg aanspraken, mocht ik van mezelf niet kijken, omdat ze misschien slecht waren). Ik ging weer bidden en bijbellezen, en las ook al snel weer christelijke boeken. Ik mocht niet de SF-verhalen lezen die ik het liefst wilde, maar moest ze al snel weer afwisselen met ‘stichtelijke boeken’. Ik maakte er bovendien een punt van dat ik niet ‘doorsloeg’ op mijn interessegebieden. Ik mocht mijn verlangen niet volgen tot zijn logische conclusie. Als ik met mensen op fantasyfestivals of boekenbeursen liep, verontschuldigde ik me voor mijn uitroepen van enthousiasme, ik zwakte het af. Ik las op internetforums over mensen met meerdere aquariums in huis, en was dan altijd jaloers, toch vond ik niet dat ik er meer dan twee mocht hebben. Ook op andere gebieden drukte ik mijn verlangen altijd de kop in. Ik wist namelijk zeker dat er iets mis met mij was, dat mijn verlangen zoals ik dat ervoer verkeerd was. Ik liep rond met een diep, donker geheim in mij, wat niemand ooit mocht weten. En ik controleerde al mijn uitingen niet een, maar twee of drie maal om te zien of ze wel door de beugel konden. Niets kon spontaan zijn.
En nog steeds dwong ik mezelf dingen te doen die wel goed zouden zijn. Als het geen bijbelstudieboeken waren, dan waren het literaire klassiekers. Op mijn blog had iemand opgemerkt dat ik wel veel recente boeken noemde, en of ik niet ook klassiekers moest lezen (“want ook Lewis roept op tot het lezen van oude boeken.”). Dus ging ik negentiende eeuwse literatuur lezen. Sommige boeken waren echt goed, andere voelden voor mij als werk. Toch vond ik dat ik door moest gaan. Ik mocht immers niet af gaan op wat ik zelf wilde. Dus ploeterde ik weken door ‘War and Peace’ van Tolstoy, tot mijn vrouw vond dat ik wel heel chagrijnig uit mijn werk thuiskwam. Ook het schrijven van mijn blog was een moeten geworden, en ik voelde druk om in het weekeinde te werken aan stukken en bijvoorbeeld filmbesprekingen. Een ander voorbeeld was het diëten. Ik overtuigde mezelf ervan dat ik moest afvallen en hield me aan een heel strak regime (het oermensdieet). Ik zette mezelf onder druk. Ik moest dus nog steeds presteren van mezelf. Meerdere reageerders op mijn blog wezen er regelmatig op dat ik wel veel ‘moest’ van mezelf. Zelfs in stukken over genade, wist ik steeds weer bewoordingen te vinden die een naar mezelf toe verplichtend karakter hadden. Ik besprak onlangs bijvoorbeeld de opzet van mijn nieuwe boek ‘Wat als God je verhaal vertelt’ met de redacteur. Die merkte op dat ik wel heel vaak betoogde dat je pas naar iets kon verlangen als het betekenis had. Volgens hem kwam bij de meeste mensen verlangen spontaan bij hen op, zonder dat ze het moesten verantwoorden. Mijn vrouw legde de link en het kwam binnen als een klap: zoveel jaren na mijn overspannenheid moest ik mijn verlangens en mijn keuzes nog steeds naar mezelf toe verantwoorden!
Ik reageerde daarom ook overgevoelig op andere mensen die mij probeerden te vertellen dat ik dingen moest doen of laten. Bijvoorbeeld als ik op kantoor kritiek kreeg op mijn werk. Dat kon mij in een heftige negatieve spiraal doen belanden, en zelfs tot wanhoop drijven. Ik probeerde immers uit alle macht mijn werk goed te doen, omdat mijn zelfbeeld ervan af hing. Als ik het niet goed deed, suggereerde het voor mij dat ikzelf als persoon tekort schoot. En dan waren er de evangelische christenen die stelden dat ik stille tijd moest houden, of missionaire christenen die suggereerden dat ik hun werk moest gaan doen. Krantenberichten over hoe ik mezelf moest verkopen op het werk, hoe ik carrière moest maken, of hoe ik eruit moest zien. Zelfs mensen op twitter of facebook die vertelden op welke momenten ik eigenlijk berichten moest plaatsen of hoe ik als schrijver mezelf moest verkopen. Het stond hun natuurlijk vrij al deze dingen zelf te doen en hun enthousiasme te delen, maar ik vatte het persoonlijk op. Want hun claims waren voor mij altijd belangrijker dan wat ik zelf wilde en droegen dus de connotatie mee dat ik eigenlijk zoals zij moest zijn en dat ik zoals ik ben tekort schoot.
Voor mijn werk heb ik een keer meegedaan aan een persoonlijkheidstest. Ik scoorde op veel punten best redelijk, behalve op het onderdeel ‘zelfvertrouwen’. Op dat punt haalde ik de allerlaagste score die mogelijk was. Een ‘1’. En eigenlijk wist ik dat ook wel van mezelf. Ik was al jaren bewust van een negatief zelfbeeld, maar dat probleem is niet op basis van wilskracht op te lossen. Daarmee kun je niet omgaan door jezelf onder druk te zetten. Ik had in de jaren daarna dus ook niet het idee dat die score ooit werkelijk zou veranderen.
Op deze manier worstelen met jezelf is natuurlijk heel erg vermoeiend. Het zal je niet verbazen dat ik eigenlijk sinds mijn overspannenheid voortdurend met (winter)depressie en slaapproblemen heb geworsteld. Een nacht waarin ik maar twee keer wakker werd, was meestal een goede nacht en er waren hele periodes waarin ik acht keer per nacht ontwaakte, en moe wakker werd ‘s ochtends. Ik slikte eigenlijk bijna elke dag wel paracetamol tegen de hoofdpijn, worstelde met ‘de man met de hamer’ en mijn gezondheid ging zienderogen achteruit. Ik kreeg eczeem, die verergerde, en ik ontwikkelde in 2012 uiteindelijk tot twee keer toe wondroos, waardoor ik met extreme koorts op bed kwam te liggen. Het was een negatieve spiraal. Mijn vrouw heeft wel gezegd dat ze heel bezorgd over me was op de langere termijn. Ik wist echter niet hoe ik ooit uit deze vicieuze cirkel zou kunnen breken.

En ondertussen keek ik met nostalgie terug op mijn tijd op de middelbare school. Dat was eigenlijk helemaal niet zo’n beste tijd: ik werd gepest, was deel van een strenge kerk en er gebeurden andere dingen die me pijn deden. Toch was ik enthousiast over de verhalen die ik schreef, hoe ik op de fiets zat plotontwikkelingen te bedenken. Hoe ik stripverhalen tekende, puur voor mijn eigen plezier, alleen of samen met mijn broer. Hoe ik hele verhalen uitspeelde, en avonturen beleefde met de lego (ik ben nog enthousiast over voertuigen die ik bouwde). Ik mocht helemaal doorslaan van mezelf: in mijn aquariumhobby, in het schrijven, in het lezen. Ik was helemaal mezelf.
Mijn vrouw vindt het leuk om me enthousiast te horen over het verleden, maar ze zou graag willen dat ik ‘nostalgisch’ praat over dingen die ik nu doe. Dat ik ook eens kan zeggen: ‘vorig jaar, toen ik zo lekker onbezorgd met mijn stripverhaal bezig kon zijn’. In plaats van steeds te werken aan zaken die ik mezelf heb opgelegd (zelfs als dat bloggen is). Ze zei laatst bovendien dat ze sinds we elkaar kennen, nog nooit heeft meegemaakt dat ik een dag niets heb gedaan. Volgens haar ben ik altijd aan het werk, ook als ik niet op mijn werk zit. Ik heb altijd gedacht dat ik eigenlijk passief ben, en dat ik mezelf alleen tot daden aan kan zetten door mezelf te dwingen. Dat ik mezelf ertoe moest zetten nuttige dingen te doen, en dat ik voor God moest produceren. Maar dat is dus wel heel erg vermoeiend (en ik reageer ook jaloers als ik op twitter lees van full time christenen die oproepen tot missionair werk, en zich dan gunnen om elke voetbalwedstrijd te kijken. Alsof je tijd zou kunnen hebben om je te ontspannen als je aan al die dingen ‘moet’ werken. Vooral naast je werk). Die reactie is natuurlijk niet rationeel, maar komt voort uit mijn gebrokenheid.
Wat ik me de laatste jaren steeds beter realiseer is dat mijn stress niet voorkomt uit het te veel werken. Ik kan namelijk heel veel. Er zit in mij een motor die me tot creativiteit aanzet, en mijn enthousiasme over verhalen, aquariums, schoonheid en intimiteit raakt niet uitgeput. Nee, ik ben gestrest omdat ik mijn energie kwijt ben aan het onderdrukken van mezelf. Ik probeer uit alle macht mijn enthousiasme en verlangens in te dammen, ik duw met al mijn kracht op het deksel van de put, en probeer te voorkomen dat de ‘echte Johan’ zich uit. Om overspannen te worden hoef je niet te veel te doen, het is genoeg het verkeerde te doen. En eigenlijk ben ik sinds mijn eerste overspannenheid in meer of mindere mate het verkeerde blijven doen, omdat ik niet werkelijk durfde geloven wat God al van het begin tegen me zei: dat ik onvoorwaardelijk geliefd ben, dat ik zijn geliefde zoon ben in wie hij welbehagen heeft, en dat ik dat al was voordat ik ook maar iets had gepresteerd of nagelaten.

De laatste weken is er iets veranderd, waardoor ik eigenlijk voor het eerst deze vrijheid ervaar. Ik ervaar een rust en ruimte in mijn gedachten die ik sinds mijn tienertijd eigenlijk niet meer heb meegemaakt. En ik voel me vrij om te creëren en te scheppen, zoals ik dat lang niet heb gemerkt. De reden voor deze verandering zijn enkele ontdekkingen die ik gedaan heb over mezelf, mijn jeugd, en wat ik over God ben gaan geloven, namelijk dat zijn liefde sacramenteel is en niet transactioneel. In de volgende berichten van deze serie hoop ik deze ontdekkingen met jullie te delen.

Het heilige evenwicht (2): Het is ook nooit goed!

$
0
0
Mijn vrouw en ik zagen in 2012 in de bioscoop opnames van het toneelstuk Frankenstein, geregisseerd door Danny Boyle, met Sherlock-acteur Benedict Cumberbatch in de hoofdrol als het monster (in een andere uitvoering, die we ook zagen, speelde hij dr. Frankenstein zelf, en speelde Johnny Lee Miller het monster. De laatste speelt Sherlock Holmes in de Amerikaanse serie Elementary. Maar dat allemaal terzijde). In het toneelstuk gaat dr. Frankenstein trouwen met zijn jeugdliefde. Hij heeft echter een geheim. Maar hij zal het zijn vrouw pas vertellen als ze getrouwd zijn! Na de plechtigheid, op hun huwelijksnacht komt het hoge woord eruit: Frankenstein heeft een levend wezen gecreëerd, maar is zijn belofte aan zijn schepsel, namelijk om hem een vrouw te maken, niet nagekomen. En nu heeft het wezen wraak gezworen. Als ze dat van te voren had geweten ...
Ook ik had een geheim dat ik pas na mijn huwelijk met mijn vrouw deelde. Nou ja, ze wist er wel van. Ik had haar namelijk verteld dat ik als tiener avonturenverhalen had geschreven. Ze was daar ook wel nieuwsgierig naar, maar ik had geaarzeld ze aan haar te laten lezen. Dat was voor als we samenwoonden, had ik besloten. Dus vorige maand was het zo ver en nam ze de ‘Avonturen van Joost, Cliff en Yoko’ ter hand. Zeven verhalen, getypt op een elektrische typemachine, over twee biologen en hun Japanse vriendin, die in allerlei gevaarlijke situaties verzeild raken. Zo komen ze dinosauriërs tegen, een witte haai, olifantenstropers en mensen uit de toekomst.
Ik was best zenuwachtig. Misschien vond ze het wel helemaal niets. Misschien vond ze ze kinderachtig. Maar niets van dat alles gebeurde. Mijn vrouw bleek zelfs enthousiast. Volgens haar waren de verhalen duidelijk van een getalenteerde jongen. Ik was volgens haar wel beter gaan schrijven door de tijd, en had wat meer inzicht gekregen in de psychologie van mijn karakters. Maar er was ook iets verloren gegaan. Ze had in mijn verhalen een Johan ontmoet die ze nog niet kende. Mijn oude verhalen hadden volgens haar een levendigheid die mijn recentere boeken misten. De hoofdpersonen stortten zich bijvoorbeeld in het avontuur. Maar terwijl ze in levensgevaar waren, verwonderden ze zich nog over bijzondere dieren en planten om hen heen. Ze hadden bovendien oog voor het andere geslacht - mijn hoofdpersonen zagen hoe aantrekkelijk de ander was. Ze durfden te handelen uit hun overtuiging. En ze herkende mij er in, mijn voorliefdes, mijn enthousiasme, mijn passie. Er was volgens haar niets in mijn verhalen waar ik me voor hoefde schamen.
Ik vertelde haar dat de verhalen inderdaad hoorden bij de ‘echte Johan’. Ik heb een verlangen naar avontuur, naar bijzondere omgevingen, bijzondere dieren, het beschermen van schoonheid en het doen wat goed is. En net als mijn hoofdpersonen was ik onder de indruk van sterke, zelfbewuste, avontuurlijke vrouwen. Dat is wat bij mij naar buiten komt als ik mezelf ben. Maar ik had inderdaad niet zo durven schrijven. Ik mocht namelijk niet zo zijn, zoals ik in het vorige deel van deze serie al schreef.
Al jaren las ik boeken over de liefde van God. Ik luisterde naar God tijdens het bidden. Anderen hadden woorden voor me over Gods liefde. Ik wist met mijn verstand wel dat ik geliefd was, zoals ik ben, maar ik kon mezelf niet de toestemming geven ook daadwerkelijk gewoon te zijn, gewoon te leven. Als mezelf. Als Johan.

In dezelfde week dat mijn vrouw las in ‘De avonturen van Joost, Cliff en Yoko’, las ik een heel ander boek. Het boek ‘Toxic Parents’. Dat is een heftig boek, zoals je je misschien kunt voorstellen! Het kwam ook behoorlijk dichtbij. De schrijfster van het boek waarschuwt ervoor familieleden te snel te vergeven. Dat is anders dan je in veel christelijke boeken leest. Ze zag er geen kwaad in om af te zien van wraak. Dat kan heel gezond zijn. Maar volgens haar was het niet gezond om te snel je boosheid te laten varen, en te doen alsof de relatie met de ander weer hersteld is. Om te herstellen van misbruik is het voelen van de boosheid om wat je is aangedaan namelijk essentieel. De boosheid helpt je te identificeren waar je grenzen liggen, wanneer die worden overschreden en hoe graag je wilt voorkomen dat het nog eens gebeurt. Boosheid geeft de kracht om anderen de waarheid te zeggen. En het is de weg naar verdriet, verdriet om wat je is aangedaan, wat ook noodzakelijk is voor heling. Wie te snel vergeeft, loopt het risico de daden van de ander te bagatelliseren, en de gevolgen ervan uit het zicht te schuiven en te verbergen, zonder dat ermee is afgerekend. Soms zeg je dat je de ander vergeeft (vooral als die er om vraagt) nog voordat je zelf hebt beseft hoeveel pijn de daden van de ander je deden, en vooral welke boodschap je erdoor hebt meegekregen, en welke gevolgen ze voor je hebben gehad. En daardoor kunnen de effecten gewoon blijven doorgaan in je leven.
Dat besefte ik in elk geval wat betreft mijn verleden.
Een belangrijk iemand in mijn jeugd heeft me namelijk veel pijn gedaan. Deze persoon werd bijvoorbeeld snel boos, en begon te schreeuwen, als ik met lage cijfers thuis kwam van school. Ik was ook erg bang. Toen ik een keer een uurtje moest nablijven op school (door iets wat niet mijn schuld was: mijn klasgenoten hadden gezegd dat de bel was gegaan, en ik had hen geloofd), was ik zo overstuur dat ik dreigde met zelfmoord. Ik denk niet dat ik van plan was echt zelfmoord te plegen, maar als een tiener dat gaat roepen, is er toch iets ernstig mis. Deze persoon was bovendien heel kritisch. Ik heb een keer een verhaal dat ik had geschreven (over Joost en Cliff) laten lezen en dat werd afgedaan met ‘Wat een onzin’. Ik liep wel eens voorovergebogen, en kreeg dan een porrende vinger in mijn rug. ‘Wat moeten mensen wel niet van mij denken, als jij zo voorovergebogen loopt’, was de boodschap. Dat extra schaamte me niet zou helpen om rechtop te gaan lopen was kennelijk niet vanzelfsprekend. Dit gebeurde vele keren.
Maar het ergste gebeurde nadat deze persoon met mij mee was gegaan om een aquariumpomp te kopen. Ik was toen zestien, bijna zeventien. Ik keek de verkoper in de winkel niet aan. Daar was degene die me begeleidde niet blij mee. Ik kreeg een forse scheldkanonnade over me heen. ‘Als je nooit iemand aankijkt, zul je niet je mondelinge examens halen, zul je niet kunnen afstuderen, zul je geen baan vinden, zul je geen vrouw vinden’. Dat werd naar me geroepen. En toen: ‘Ik wil niet met je geassocieerd worden.’ Hard, pijnlijk. Zo ging het maar door, tot ik thuis huilend onder mijn bed lag. En toen riep deze persoon tegen me dat ik nu ook het filter moest installeren. Ik mocht niet huilen. Ik weet dit allemaal nog letterlijk, omdat ik het de dag nadat het gebeurde heb opgeschreven in de vorm van een kort verhaaltje. Het raakte me diep. Samen met een andere geschreeuwde opmerking van dezelfde persoon toen ik jaren later met mijn broers praatte over de Matrix-films: ‘Ik wil niet dat je mijn kinderen meesleurt in het verderf’. Alsof ik -omdat ik van films houd- niet tot die kinderen behoorde! Het hakte er bij mij diep in.
De persoon in kwestie heeft me al om vergeving gevraagd, en ik heb keer op keer gezegd dat ik vergeef, maar onze relatie blijft verstoord. Vooral omdat ik te snel heb vergeven en mijn boosheid dus geen kans heb gegeven om ruimte voor mezelf te claimen. Om te zeggen: ik accepteer niet dat dit over me gezegd wordt. En het heeft me ervan weerhouden het patroon te ontdekken in mijn leven dat het gevolg was van dit verbaal misbruik. De boodschap die ik meekreeg, was namelijk dat de echte Johan niet iemand was met wie deze persoon geassocieerd wilde worden. En dus dat ik moest veranderen, moest voldoen aan een bepaald ideaalbeeld (hoge cijfers, studeren, actief in de kerk, maatschappelijk acceptabel) voor deze situatie zou kunnen veranderen. Ik kreeg daarbij ook nog eens te horen dat ik zou moeten veranderen voordat een vrouw met mij geassocieerd zou willen worden. Ik zou mijn aquariums moeten wegdoen, ik zou mijn hobby’s moeten reduceren tot een vrij kwartiertje, et cetera. Geen wonder dat ik zo lang vrijgezel blijf. Voeg erbij dat mijn leeftijdsgenoten in de brugklas en ook daarna ook niet met mij geassocieerd wilden worden -ik werd namelijk gepest- en het is duidelijk dat de boodschap dat ik niet mezelf mocht zijn, er uiteindelijk bij mij diep in zat.

Wat echter minstens zo ernstig was als de woorden van deze persoon, was hoe de boodschap overeenkwam met wat ik hoorde in de kerk. De redacteur met wie ik laatst praatte over mijn volgende boek noemde de gemeente waarin ik opgroeide een sekte. Zo ver zou ik niet per se willen gaan, maar sekte-achtige kwaliteiten had deze gemeenschap wel.
En de boodschap die ik daar kreeg was dat God ook niet met mij geassocieerd wilde worden. Dat kon hij niet. Ik was zondig, hij was heilig. Hij moest dus vanuit zijn natuur wel boos op mij zijn. Hij moest mij straffen. Hij kon niet anders. Ik was immers niet volmaakt. Wanneer ik ook meer een keer een leugentje om bestwil verteld had, verdiende ik al de toorn van God. Als ik een keer een snoepje had gestolen, of boos op een klasgenoot was geweest, dan moest ik eigenlijk al naar de hel. Als ik een keer een vrouw aantrekkelijk vond, dan was het beter dat ik een arm afhakte of een oog uitrukte. Ik kon het bij God gewoon niet goed doen. Als nakomeling van Adam was ik inherent besmet met het kwaad. En dat had alles in mij doortrokken. Er was per definitie niets goeds in mij, werd in de kerk geleerd. Mijn natuurlijke verlangens en talenten zaten God alleen maar in de weg. Als God me al gaven gaf, moesten het bovennatuurlijke gaven zijn. Ik mocht daarom niet trots zijn. Als ik al iets voor elkaar bracht, was het God die door mij heen werkte, niet ikzelf. In mij, dat is in mijn vlees, kon immers niets goeds zijn. Ik -de persoon Johan- moest dus verdwijnen.
Nu leerden we dat Jezus gelukkig voor ons mensen bij God tussenbeide was gekomen. Aan het kruis onderging hij de straf die wij verdiend hadden. Hij ging tussen zijn boze vader en ons in staan, en kreeg de klappen. We leerden dat we als het ware waren ‘bedekt’ met zijn bloed. Als God nu naar ons keek, zag hij Jezus, die volmaakt was, en niet ons. En zo konden we dan toch naar de hemel. Maar o wee als we ooit onder de bescherming van Jezus’ bloed vandaan zouden komen! Dan zou God direct weer zijn bliksems op mij moeten laten neerkomen. Hij kon mij immers nog steeds niet als mezelf in zijn aanwezigheid verdragen. Dus bleef ik bang voor God en probeerde ik door hard te werken en mezelf onder druk te zetten de echte Johan op wie God zo boos was te onderdrukken en te leven als de ‘geestelijke mens’ die God zo graag zag, een ideaalbeeld. Als ik daar iets van afweek, werd ik weer boos op mezelf (omdat God ook boos op me zou worden).
En zelfs dat leven als geestelijk mens kon ik niet goed doen, want ik merkte bij mezelf de neiging om trots te worden. En dat was in zichzelf weer een zonde. Ik snap nu achteraf niet waarom ik bleef geloven. Ja, ik wilde niet naar de hel, maar de hemel was nou niet echt een aanlokkelijk perspectief. De eeuwigheid doorbrengen met een God die je haatte als je jezelf was? Of die je zo veranderde dat je niet meer jezelf was, maar een ‘geestelijk mens’ die niets liever wilde dan lofliederen zingen? Het klinkt als de hel. Ik weet van mezelf dat ik de boodschappen van de kerk door een gekleurde bril heb waargenomen, maar laatst sprak ik met een vriend uit die periode. En hij vertelde dat hij dezelfde boodschap had meegekregen. En ook dat hij nog steeds veel moeite had om te geloven dat God goed is. En ik heb de afgelopen de kans gehad om te spreken in kerken die uit deze beweging zijn voortgekomen, en steeds komen er wel mensen naar me toe die zich in dit verhaal herkennen. Bovendien hoor ik dezelfde boodschappen in licht afgezwakte vorm terug in de evangelische kerk. ‘God houdt van je zoals je bent, maar hij houdt teveel van je om je zo te laten.’ Kortom, hij houdt niet van me zoals ik ben. Hij wil niet met me geassocieerd worden. En ‘Een man moet voor zijn vrouw niet alleen zijn verlangens opofferen, maar ook zijn dromen’ - je kunt maar beter ophouden jezelf te willen zijn. Voeg je bij het programma, alleen dan kan God zich met je associëren.
Maar over de boodschappen in de evangelische kerk heb ik in andere berichten wel genoeg geschreven. De kern was in elk geval voor mij dat God niet met mij geassocieerd wilde worden.

Het moge duidelijk zijn - de combinatie van deze twee boodschappen, thuis en in de kerk, maakte dat ik mezelf ging wantrouwen. De ware Johan, de Johan die enthousiast was, die hield van boeken, van schrijven, van aquariums, die soms onzeker was en onhandig, die het liefst nieuwe werelden wilde verkennen, dat was iemand met wie belangrijke mensen in mijn leven niet geassocieerd wilden worden. Dat was iemand met wie zelfs God niet geassocieerd wilde worden. Er moest dus wel iets verkeerds aan hem zijn. Daar ging ik dus naar zoeken. Ik kon immers niet van mij of van mijn verlangens concluderen dat ze goed konden zijn. De conclusie moest per definitie zijn dat ik slecht was. Dat stond bij voorbaat vast. Dus vond ik altijd wel nieuwe manieren om mezelf te veroordelen, en mezelf te blijven zien als vuil, zondig of gewoon tekortschietend.
Tegelijk moest ik zorgen dat ik iemand werd met wie deze mensen en met wie God wel geassocieerd wilden worden. Het korte verhaaltje dat ik schreef na de uitbarsting van de belangrijke persoon in mijn leven besloot ik met de uitspraak dat ik mijn hart hard zou maken. Ik zou nooit meer huilen, maar mezelf diep wegstoppen. En dat deed ik. Ik stopte mezelf steeds dieper weg, liet steeds meer van mezelf achter: mijn verhalen, mijn lezen, mijn passie. Ik leefde voor het halen van hoge cijfers, voor het slagen in mijn studie en voor het bereiken van een status als geestelijke broeder, die in de samenkomst kon voorgaan en bijbelstudies kon geven. Met zo iemand, maatschappelijk en geestelijk succesvol, zouden mensen en God zich misschien wel willen associëren.
Het is eigenlijk pijnlijk om het hier zo op te schrijven. Maar dat verdriet is nu juist belangrijk om te komen tot heling. In het volgende bericht meer over het pad naar genezing.

Gedicht: Gods gezicht

$
0
0
Gods gezicht

Als God is te zien
in witte bloesem
als breekbaar porselein
in de lentezon.
Als God zich bevindt
in vrolijke muziek,
de hoge noten,
piano en trombone.
Als Hij schuilgaat
achter het kirren
van de baby voor mij
in de kerkbank.
Als cheesecake hem aan
de zintuigen aanbiedt.
Als dansers aanbidden
wie sterren beweegt.
Dan moet Hij goed zijn
en toont zijn gezicht
een glimlach die blijft
tot in de eeuwigheid.

Het heilige evenwicht (3): De weg uit het dal ...

$
0
0
Ik vond op internet laatst een treffende afbeelding. Het was een bekende plaat, van Jezus die klopt op de deur van het hart. ‘Doe de deur open’, zegt Jezus. ‘Waarom?’ vraagt de mens binnen. ‘Omdat ik je wil redden’, zegt Jezus. ‘Waarvan?’ ‘Van wat ik je ga aandoen als je niet snel die deur opendoet!’.
Ik moest er hartelijk om lachen. De cartoon liet goed zien wat voor Godsbeeld ik met me meedroeg. Het beeld van een God met ‘anger issues’, die niets anders kan dan boos op zijn op zijn eigen kinderen, de mensen die hij zelf had gemaakt, en ik moest wel heel blij en dankbaar zijn dat hij een manier had gevonden om zich in te houden. Nu moest ik vervolgens onder het mom van dankbaarheid mijn leven lang mijn uiterste best doen om hem niet alsnog boos te maken. Dat is liefde, zeiden we in de kerk waar we opgroeiden. Maar dat is helemaal geen liefde! Verre van dat. Liefde drijft de vrees juist uit, aldus 1 Johannes 4:18. “De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden.”
Een paar weken geleden in de kerk werd tijdens het moment van zalving voor genezing en heelmaking muziek gemaakt door piano en trombone. Ik vroeg ondertussen of God tot me wilde spreken. Ik kreeg echter geen openbaring. In plaats daarvan luisterde ik naar de muziek en ik was onder de indruk, onder andere van de mooie loopjes van de piano, mooie hoge tonen, afgewisselde met de diepe trombone. En ik realiseerde me opeens dat die schoonheid en die lieflijkheid ook iets over God zeiden. Als God zichtbaar werd in de tere schoonheid van de muziek, dan kon hij niet slecht zijn. Dan moest hij goed zijn. Dan moest hij wel liefde zijn. Het kon niet anders. De God die op de deur van mijn hart bonst om me van zijn eigen boosheid te redden, kon niet die schoonheid voortbrengen.
Ik heb in de laatste paar series op mijn blog al veel geschreven over het verschil tussen een transactionele visie op God en onze verlossing (‘voor wat hoort wat’) en een sacramentele visie op God en onze verlossing (Gods onvoorwaardelijke liefde werd zichtbaar in Jezus leven, dood en opstanding - zoals God zichtbaar werd in de muziek). Volgens mij sluiten die twee benaderingen elkaar volledig uit. Of God is liefde, zoals Johannes zegt, of hij is het niet. Maar als God geen liefde is, waarom zouden we dan in hem geloven? Waarom zouden we de eeuwigheid bij hem willen doorbrengen? Als God geen liefde zou zijn, zou de hel een beter alternatief zijn (de hel is immers de afwezigheid van God. En gepijnigd worden terwijl je je persoonlijkheid behoudt, is beter dan eeuwig gehersenspoeld te zijn.) Jezus riep tijdens zijn leven al op tot een radicale keuze voor hem of tegen hem, en zijn volgelingen zijn al even scherp. Paulus bijvoorbeeld heeft in Galaten geen goed woord over voor mensen die een andere boodschap brengen dan die van Gods genade. Zelfs als deze zichzelf christen noemen. Hij windt zich er behoorlijk over op.

Ik ontdekte dat ik eigenlijk veel te snel had gekozen om de kerk waar ik in opgroeide te vergeven, dat ik ze het voordeel van de twijfel wilde bieden, dat ik het probleem meer bij mezelf zocht dan bij de kerk. Ik had mezelf nooit echt toegestaan om mijn boosheid over de kerk te voelen of te uiten. Het zijn christenen, en dus moet je voorzichtig zijn, dat is altijd de boodschap. Ze bedoelen het immers goed, ze geloven ook in God en de bijbel, en zo voorts ... Maar als de leer van de kerk echt slecht is, is het gepast boos te zijn! De woorden die van de kansel werden gesproken hebben me daadwerkelijk beschadigd. Dat moet ik erkennen, en daar moet ik boos over zijn. Daardoor ontdek ik wat de grenzen zijn, en hoe belangrijk deze grenzen voor me zijn. En dus laat ik vervolgens anderen niet meer zo makkelijk over deze grenzen heen komen.
Ik ben er van overtuigd dat God liefde is en dat hij deze liefde heeft laten zien in Jezus. Ik geloof ook heilig dat andere boodschappen geen ‘goed nieuws’ zijn en mijzelf en andere mensen beschadigen. Ik wil daar dan ook geen ruimte mee voor laten. Ik zal me er zelfs over opwinden. Wat slecht is, moet ook slecht genoemd mogen worden. En geen ruimte meer krijgen in mijn eigen leven. De boodschap dat God van mij houdt, zoals ik ben, kan alleen echt effect hebben, als ik hem niet langer betwijfel, als ik hem niet langer op armslengte houdt omdat ik ook de optie open moet laten dat God wel eens boos op mij zou kunnen zijn. Zolang ik ergens nog rekening moet houden met het idee dat God wel eens niet met mij geassocieerd zou willen worden, geloof ik nooit dat ik goed genoeg ben. En ergens voor kiezen, is altijd ook ergens tegen kiezen. Zo radicaal moeten we zijn. Zo radicaal moet ik zijn.
Net zo moet ik zo’n keuze maken in mijn relaties met andere mensen. Ik schreef over een belangrijk persoon in mijn leven die mij de boodschap had meegegeven dat die niet met mij geassocieerd wilde worden. Ik moet over deze boodschap boos worden, dat wil zeggen: ik moet radicaal beseffen dat het niets over mij zegt, dat ik -ook als iemand niet met mij geassocieerd zou willen worden- mag zijn wie ik ben. En dat ik zo’n behandeling niet hoef te accepteren, alleen omdat de mogelijkheid zou bestaan dat deze persoon gelijk heeft. Ik heb radicaal gekozen dat ik niet meer wil dat mensen dit soort dingen over mij zeggen, en dat ik er niet meer naar wil leven. Ze hebben gewoon geen gelijk!
Een opmerking van een oud leidinggevende heeft me hier erg bij geholpen. Ik vertelde haar dat ik op de middelbare school gepest was. Ze reageerde begrijpend. En toen zei ze iets dat diep bij me binnenkwam: ‘Maar ook als je niet gepest was, was je nog steeds anders geweest dan je klasgenoten.’ Ook als ik niet gepest was, was ik mezelf geweest. Waar ik mee moest leren omgaan was dus niet het pesten, maar het feit dat ik Johan ben, en in sommige aspecten verschil van anderen. Ik ben gevoelig, ik ben fantasievol, ik ben creatief en gedreven, en ik gebruik veel woorden. Dat is wat ik mag accepteren.
Het weekeinde hierna was ik op een verjaardag van studievrienden van me. Nu heb ik zolang ik me kan herinneren het diepgewortelde gevoel dat als anderen mij in hun aanwezigheid accepteren, het een daad van liefdadigheid is. Ze zien dat ik kwetsbaar en eenzaam ben, en dus nodigen ze me uit. Ik kon niet werkelijk geloven dat mensen het echt leuk vonden als ik er was, dat ze mij (als Johan) echt waardeerden. Maar op die verjaardag zag ik het voor het eerst: mensen genieten er werkelijk van als ik er ben! Mijn vrienden waren werkelijk in mijn geïnteresseerd, luisterden naar wat ik te vertellen had, en lachten om mijn grappen. Ze verdroegen me niet maar in hun gezelschap, ze waardeerden mij werkelijk als vriend. Dat kwam bijna als een klap bij me binnen. Mensen wilden dus wel met mij geassocieerd worden! Ik had de boodschap van de kerk en mijn omgeving zo geïnternaliseerd dat ik dacht dat die voor de hele wereld gold, maar toen ik die boodschap afwees, was er voor mij de ruimte om te zien dat ik er wel mocht zijn! Dat ik wel werd gewaardeerd, gewoon, als mezelf. Als Johan. Zonder de radicale afwijzing van de boodschap van de kerk en anderen, zonder daar echt boos op te worden, kon ik nooit andere boodschappen waarnemen. De twee boodschappen sluiten elkaar namelijk uit. En ik moest kiezen wie ik zou geloven. “Kies dan heden wie u dienen zult”, houdt de bijbel ons voor. Dat geldt ook op dit gebied! Er is geen tussenweg mogelijk, ook niet om de lieve vrede.
Ik moet denken aan het mooie gedicht van Gerard Manley Hopkins:

My own heart let me have more have pity on; let
Me live to my sad self hereafter kind,
Charitable; not live this tormented mind
With this tormented mind tormenting yet.

I cast for comfort I can no more get
By groping round my comfortless, than blind
Eyes in their dark can day or thirst can find
Thirst ’s all-in-all in all a world of wet.

Soul, self; come, poor Jackself, I do advise
You, jaded, let be; call off thoughts awhile
Elsewhere; leave comfort root-room; let joy size
At God knows when to God knows what; whose smile
’s not wrung, see you; unforeseen times rather—as skies
Betweenpie mountains—lights a lovely mile.


Ik heb er dus radicaal voor gekozen mezelf te accepteren, te geloven dat ik geliefd ben door God, zoals ik ben, en dat ik dus ook mezelf mag liefhebben. En daardoor is het voor het eerst mogelijk voor mezelf om mezelf te uiten. Om niet langer voortdurend wantrouwend te zijn. Ik merk bijvoorbeeld dat ik vrijer lach! Ik merk dat er wat meer momenten zijn dat ik ongedwongen ergens van kan genieten (zonder eerst mijn motivaties aan een diepgravend onderzoek te onderwerpen). Ik merk dat ik vrijer ben om gewoon creatief te zijn (zonder te vinden dat het iets moet opleveren of mensen dichter bij de Heer moet brengen), zo ben ik begonnen aan het tekenen van een stripverhaal. Zelfs mijn vrouw merkt aan me dat ik vrijer naar haar toe ben geworden. Het werkt ook door op kantoor, waar ik steeds meer geneigd ben mezelf te uiten, voor mezelf op te komen, en me kritiek niet langer altijd persoonlijk aan te trekken. Het is ook voor het eerst dat ik niet langer geloof dat ik in een persoonlijkheidstest de laagst mogelijke score zou halen voor mijn zelfvertrouwen. Voor het eerst denk ik dat ik op dit punt hoger zou uitkomen. Ik merk ook dat ik minder bescheiden doe over mijn schrijven en dat ik tegen anderen duidelijker durf te vertellen dat ik boeken heb geschreven. Ik verontschuldig me niet langer voor mijn momenten van enthousiasme. Verder heb ik de keuze gemaakt om meer te durven ‘doorslaan’ in mijn interesses. Ik heb lang betoogd dat ik zoveel hobby's heb dat ik niet de kans loop om in een ervan door te slaan. Maar eigenlijk wil ik in elk ervan volledig enthousiast zijn. Ik wil meer aquariums in huis hebben. Ik wil vaak naar de film. Ik wil me verkleden als middeleeuwse ridder en naar fantasyfestivals. Ik wil tekenen, schrijven, dichten met volledig enthousiasme. Kortom, ik durf eindelijk ruimte in te nemen.
En tegelijk merk ik dat het claimen van deze ruimte, en de daarbij horende boosheid over vernederende boodschappen, mijn relaties met anderen niet vertroebelt. Juist omdat ik duidelijk ben over wie ik ben en waar ik boos over ben, kan ik ook in deze relaties meer mezelf zijn. Ik merk dat ik minder snel geraakt wordt op de zere plekken in mijn hart, omdat ik weet dat de ander geen gelijk heeft (ik ben niet iemand met wie niemand geassocieerd wil worden). De woorden glijden sneller langs me heen, en ik blijf rechter overeind staan. Ik laat me niet meer omver blazen, maar durf te zeggen wat ik wil. En daarmee respecteer ik de ander eigenlijk meer: ik sluit mezelf niet hermetisch af, maar geef weerwoord. Ik haat immers niet de ander, ik ben boos op de boodschap die ik heb meegekregen. En die boodschap mag niet meer tegen mij worden uitgesproken. Ook naar de kerk toe ervaar ik deze vrijheid. Vreemd genoeg merk ik dat ik minder antagonistisch ben als mensen over de evangelische kerk praten. Niet de hele kerk is immers verkeerd, maar alleen die boodschap (die wel breed verkondigd wordt). Ik hoef de mensen niet af te wijzen. Ik kan ze recht in de ogen kijken. Ik wil alleen niet met ‘slecht nieuws’ worden opgezadeld. Boodschappen die suggereren dat God niet van mij kan houden zoals ik ben, komen er bij mij niet meer in. Maar daardoor kan ik de mensen uit de kerk dus makkelijker zien als losse personen, en ze behandelen als mensen, als individuen. Ik ben werkelijk vrij!
Ik merk zelfs dat ik beter slaap. Voor het eerst in bijna veertien jaar slaap ik werkelijk ontspannen. Ik merk zelfs dat ik maar een keer per nacht wakker wordt, soms vlak voor mijn wekker toch al zou gaan. Terwijl ik daarvoor eigenlijk voortdurend met slaapproblemen worstelde, en een nacht waarin ik maar twee keer wakker werd als ‘goede nacht’ bestempelde. Nu is dat een uitzondering. Ik ben immers niet meer de hele dag bezig mezelf onder controle te houden en te voldoen aan een acceptabel ideaalbeeld in plaats van mezelf te uiten. Ik kan eindelijk ontspannen. Laatst kon ik zelfs een hele middag niets doen, dan op de bank zitten en schetsen maken van mogelijke nieuwe aquariuminrichtingen. Dat was voor mij een overwinning. Eindelijk kon ik zijn, gewoon zijn, zonder mezelf als slavendrijver achter de broek te zitten.

De vrijheid is verfrissend. Ik merk dat het als het ware leeg is in mijn gedachten, dat er een nare, veroordelende stem tot zwijgen is gebracht. Ik ben bij zulke veranderingen altijd bang dat ze niet blijvend zullen zijn en dat ik weer zal terugvallen in oude patronen. Dat zal misschien voor een deel ook gebeuren. Maar het voelt als een grote grondverschuiving, alsof (zoals ik in een eerder blogbericht schreef) het standbeeld op zijn sokkel is terecht gekomen. Die komt niet makkelijk meer van zijn plaats! Zoals het in Efeze staat, ben ik ‘geworteld en gegrondvest in de liefde’.
Ik ben hoewel hij eigenlijk nog maar pas nieuw is, nu al fan van de Disneyfilm Frozen. In een vorig blogbericht heb ik al eens verteld hoe ik me identificeer met een van de hoofdpersonen, Elsa, die ook jarenlang te horen heeft gekregen dat er iets mis met haar is, en dat ze haar ware natuur verborgen moet houden. En dat doet ze, maar daardoor wordt ze diep ongelukkig. Tot ze in het (oscarwinnende) lied Let it go de beperkingen afwerpt. Ze kiest ervoor zichzelf te zijn. Maar ze is er op dat moment nog niet. Ze isoleert zichzelf namelijk, hoog op een berg, ver van andere mensen vandaan, en beschadigt anderen die dichterbij haar willen komen, zelfs haar zus. Ze haalt in haar boosheid uit. Zoals ik eigenlijk ook lang uithaalde naar mensen en naar de kerk. Daarom is de verandering aan het eind van de film nog veel belangrijker, omdat ze dan echt ontdekt dat andere mensen van haar houden, zelfs terwijl ze zichzelf is. En ze leert zichzelf (en anderen) te zien met compassie.

Deze compassie is wat leidt tot werkelijke vrijheid. En daarover zal ik in het volgende blogbericht proberen te schrijven.

Het heilige evenwicht (4): Kijken met onbewolkte ogen

$
0
0
Een van mijn favoriete animatiefilms is de film Princess Mononoke, van de Japanse tekenaar Hayao Miyazaki. Het is niet een tekenfilm voor kinderen (daar is hij veel te bloederig voor), maar het is wel een film met een diep, indringend verhaal, een film die levensveranderend kan zijn. De hoofdpersoon, Ashitaka, loopt een vervloeking op, een besmetting, die hem als hij boos wordt een ongekende, destructieve kracht geeft. Hij probeert hem in te houden, maar dat lukt niet altijd, en dan gebeuren er nare dingen. Wat mij opviel bij het kijken, is dat de hoofdpersoon niet andere mensen pijn wil doen, maar dat hij tegelijk zichzelf niet veroordeelt voor de vloek die hij met zich meedraagt. En als hij arriveert bij het eiland van de mensen die verantwoordelijk waren voor de vervloeking, veroordeelt hij hen ook niet. Er is een conflict aan de gang tussen Lady Eboshi, die het bos wil omkappen om aan ijzererts te komen, en de goden van het bos, die ten strijde willen trekken tegen de vernietigende mensen. En Ashitaka staat tussen hen in. Lady Eboshi vraagt hem waarom hij is gekomen. Zijn antwoord? “To see with eyes unclouded.” Hij wil kijken met onbewolkte ogen. Hij wil zijn blik niet laten kleuren door haat. Hij weet dat hijzelf ook een vloek met zich meedraagt, die hij niet altijd onder controle kan houden. Daardoor is hij in staat te zien dat anderen ook niet volledig slecht zijn. Hij ziet hoeveel goeds Lady Eboshi doet voor de mensen onder haar, onder andere voor prostituees en melaatsen, en kan dat op zijn waarde schatten. Aan de andere kant ziet hij dat de bosgoden ook worden gedreven door wraaklust en woede, en hun motieven dus ook niet altijd zuiver zijn. Omdat hij naar allebei de zijden kijkt met compassie, zoals hij ook naar zichzelf kijkt met compassie, kan hij zoeken naar een weg die aan alle partijen recht doet. Dat is echter een weg die van hem grote opoffering zal vragen. Meer ga ik niet van de film zeggen. Kijk hem zelf! Het is een geweldige ervaring en zal je er meteen van overtuigen dat animatiefilms een volwassen medium zijn.

To see with eyes unclouded’ - dat spreekt me aan. Vooral omdat ik in de tijd dat ik de film voor het laatst zag, net een gesprek had gehad met een goede vriend. We hadden het ervoer hoe we ons vaak lieten leiden door angst, door wat we in de kerk hadden meegekregen over onszelf. We waren bang tekort te schieten, te weinig te doen, straf te verdienen. We waren (in mijn geval) bang dat God of belangrijke mensen in ons leven niet met ons geassocieerd wilden worden. En we waren bang geweest dat andere mensen naar de hel zouden gaan als we hen niet zouden vertellen over de God waar we bang voor waren. Onze angst maakte echter ook dat we de mensen om ons heen niet met respect behandelden. Ik vertelde al dat ik mensen aanviel omdat ze naar bepaalde muziek luisterden die in mijn ogen van de duivel was (of dat ik vond dat ze als man geen oorbel mochten dragen). Tegelijk dacht ik dat ik beter was dan zij (omdat ik die muziek niet luisterde, en geen oorbel droeg, en veel bijbelstudie deed) en behandelde hen soms neerbuigend. Tegelijk kon ik niet verdragen als anderen mij zeiden wat ik moest doen. Want ook dan nam de angst het over. Als iemand me zei dat ik meer moest bijbellezen, kwam dat hard binnen, want ik was toch al bang dat ik niet genoeg in de bijbel las om voor God acceptabel te zijn.
Angst is een negatieve motivatie en bewerkt alleen negatieve dingen. Wat volgens mijn vriend en ik een betere motivatie is, is compassie. Je kunt namelijk geen compassie hebben voor een ander, en niet tegelijk voor jezelf. Dit is de liefde die de vrees uitdrijft. Anderen liefhebben, werkelijk, zoals ze zijn, houdt in dat je ook jezelf in je onvolmaaktheid onder ogen moet zien, en ervoor moet kiezen jezelf lief te hebben. Dit leidt ertoe dat je jezelf niet met een zweep als slavenmeester achterna kunt zitten, en tegelijk echt anderen zichzelf kunt laten zijn. Als je anderen in hun waarde wilt laten, zul je je eigen grenzen ook moeten respecteren. Ik heb wel eens gelezen (bij John Eldredge volgens mij) dat hoe je je eigen hart behandelt, ook is hoe je anderen behandelt. Daarom vond ik het mooi wat oscarwinnares Lupita Nyong’o zei in een video die ik online tegenkwam: ‘Beauty is compassion. For yourself and for others.’
Ik gebruik het woord compassie ook omdat zelfacceptatie niet betekent dat ik mijn eigen zwakheden ontken, of denk dat ik geen fouten maak, of dat ik op de een of andere manier beter ben dan anderen. Juist niet! Ik wil immers ook naar mezelf kijken met ‘onbewolkte ogen’, namelijk realistisch zien wat er goed aan mij is en wat er slecht aan mij is, maar zonder mezelf erom af te wijzen - wat ook is hoe ik anderen wil zien. Als Jezus een melaatse omarmde, zei hij niet dat de persoon niet melaats was. Toen hij zichzelf uitnodigde bij een tollenaar, zei hij niet dat het prima was om anderen uit te buiten. Maar hij zag de mens en had hem lief. Ook als hij melaats was. Ook als hij tollenaar was.

Een mooi voorbeeld van deze houding kwam ik tegen bij een artikel over schrijver W.H. Auden. Hij was zich er volgens dit essay scherp van bewust dat zijn motieven niet zo zuiver waren als hij van zichzelf hoopte. “He was disgusted by his early fame because he saw the mixed motives behind his image of public virtue, the gratification he felt in being idolized and admired. He felt degraded when asked to pronounce on political and moral issues about which, he reminded himself, artists had no special insight. Far from imagining that artists were superior to anyone else, he had seen in himself that artists have their own special temptations toward power and cruelty and their own special skills at masking their impulses from themselves. He dismissed the fantasy that anyone’s private life could be innocent of the evils that so obviously drove public life. Individual persons know subjectively—as if looking in a mirror—that they treat others as objects to be used, just as nations do.” Als hij het met iemand oneens was, ook wat betreft ideologie of overtuiging, keek hij altijd bij zichzelf naar binnen, en ontdekte hij in zichzelf iets van datgene wat hij bij de ander afwees. “He described the unending war for the human heart between the playful children of Hermes the trickster and the authoritarian children of law-giving Apollo, and he urged his fellow irresponsibles to resist Apollo’s battalions. But he told a friend afterward, “I have a bit of Apollo in me too.” He later told another friend that he had authoritarian impulses in himself that he despised but could never entirely abolish.” Kortom, hij zag de persoon tegenover hem, met wie hij het oneens was, wiens denkbeelden hij veroordeelde, die hij zag als vijand, niet als fundamenteel anders dan zichzelf. Hij zag hem of haar als mens, net als hij. En hij wist dat hijzelf net zo zeer tendensen bevatte tot zelfzucht als ieder ander. Als hij met zijn wijsvinger beschuldigend naar een tegenstander wees, wezen er drie vingers terug naar hemzelf. Dit had gevolgen voor hoe hij met anderen omging. “When he felt obliged to stand on principle on some literary or moral issue, he did so without calling attention to himself. He was always professional in his dealings with editors and publishers, uncomplainingly rewriting whole essays when asked—except on at least two occasions when he quietly sacrificed money and fame rather than falsify his beliefs...” Hij zag de ander die het met hem oneens was, en die bijvoorbeeld zijn essays niet wilde plaatsen, niet als slechter dan zichzelf. En zichzelf niet als beter. Dus kon hij het conflict voor zichzelf loslaten. Zelfs toen het er een keer toe leidde dat de nobelprijs voor de literatuur aan zijn neus voorbijging. Het bracht hem niet in de put, want hij wist dat hij zelf net zo goed de neiging had rigide en hard te zijn als de mensen die hem de prijs ontzegden.
Maar hij zag niet alleen zichzelf als net zo slecht als andere mensen, hij zag ook andere mensen als net zo goed en waardevol als hijzelf - ongeacht hun positie of prestaties. Dus behandelde hij hen met respect. Hij realiseerde zich dat elk persoon net zo veel betekenis had als hijzelf. “At literary gatherings he made a practice of slipping away from “the gaunt and great, the famed for conversation” (as he called them in a poem) to find the least important person in the room. A letter-writer in the Times of London last year recalled one such incident: Sixty years ago my English teacher brought me to London from my provincial grammar school for a literary conference. Understandably, she abandoned me for her friends when we arrived, and I was left to flounder. I was gauche and inept and had no idea what to do with myself. Auden must have sensed this because he approached me and said, “Everyone here is just as nervous as you are, but they are bluffing, and you must learn to bluff too”.” Hij deed goede dingen voor buren, voor studenten, zelfs voor gevangenen, zonder daar aandacht voor te trekken, zonder er een punt van te maken. Hij was immers niet bijzonder, en de anderen waren gewoon mensen. Hij deed zelfs expres zijn best om niet te worden gezien als een ‘liefdadige schrijver’, omdat mensen anders zijn goedheid zouden verwarren met zijn beroemdheid! “At times, he went out of his way to seem selfish while doing something selfless. When NBC Television was producing a broadcast of The Magic Flute for which Auden, together with Chester Kallman, had translated the libretto, he stormed into the producer’s office demanding to be paid immediately, instead of on the date specified in his contract. He waited there, making himself unpleasant, until a check finally arrived. A few weeks later, when the canceled check came back to NBC, someone noticed that he had endorsed it, “Pay to the order of Dorothy Day.” Mensen hoefden helemaal niet te weten dat hij goede dingen deed, anders zouden ze het alleen gebruiken om hem op een podium te zetten, en dat was niet waarom hij het deed.
Auden zelf zei dat hij niet werkelijk in God geloofde, maar hij werd uiteindelijk wel anglicaan en bezocht trouw de diensten om aan het avondmaal deel te nemen. Ik denk dat ik hem in dat opzicht begrijp. Of je het gelooft of niet, is immers niet belangrijk als je een sacramentele visie aanhangt. In het avondmaal ontmoet je de liefde van God, die volledig onafhankelijk is van ons of van onze morele situatie. Of je nu zondaar bent, of heilige, of je gelooft of niet gelooft, of je moreel bent of immoreel, voor jou is het brood het lichaam van Christus en de wijn het bloed van Christus. God wil zich met je associeren. En dat is voldoende.

Ik merk dat ik zelf ook steeds meer van dit evenwicht begin te ervaren, allebei de kanten op. Ten eerste merk ik dat ik mijn ergernis kan loslaten over boodschappen die me bereiken via allerlei kanalen. Ik neem bij anderen boodschappen waar die gekleurd worden door ‘confirmation bias’, of andere vooroordelen en drogredenen waarmee we onszelf voor de gek houden. Maar ik wind me er niet meer over op, word er niet meer boos over, want ik ben me bewust dat ook mijn denken wordt gekleurd door ‘confirmation biases’. Misschien andere dan die van de mensen tegenover me, maar ik ben ook mens. Dit is misschien wat Jezus bedoelde met zijn gelijkenis van de splinter en de boomstam. Maar dat terzijde.
Een klein voorbeeld: ik merkte bij mezelf soms de neiging boos te worden op of me te ergeren aan mensen die op Twitter berichten plaatsen over hoe vaak je eigenlijk moet twitteren en op welke momenten om het meest gelezen te worden, hoe lang je blogberichten zouden moeten zijn, en hoe vaak je zou moeten retweeten (of juist niet). Ik voel me ergens schuldig dat ik niet aan deze idealen voldoe (zo zijn mijn blogs erg lang, en ik wil ook niet op de klok kijken voor ik Twitter), ik voel me tekortschieten, en voel me beoordeeld. Ik wil helemaal niet worden gedwongen om ‘effectief te twitteren’, en als ik dat zou doen, voelt het manipulatief. Ik wil daar helemaal niet mee bezig hoeven zijn. Maar tegelijk realiseer ik me dat ik steeds opnieuw controleer hoe vaak blogberichten van me zijn gelezen, en hoe vaak ik via verschillende media reacties op mijn stukken heb gehad. Ik wil mijn ego niet van mijn social media gebruik laten afhangen, maar ik kan er ook niet aan ontkomen. Als ik me erger aan mensen die tips plaatsen om effectief te twitteren, erger ik me eigenlijk aan mezelf: aan die kant van mezelf die om zich goed te kunnen voelen waardering van anderen nodig heeft. En als ik dat weet, kan ik genadig zijn voor de ander, en snap ik waarom hij zo effectief wil twitteren, en hoef ik zijn boodschap niet persoonlijk aan te trekken.
Hetzelfde geldt voor schrijvers die vertellen hoe ze hun eigen boeken op de markt zetten en een lezerspubliek trekken. Ik ben niet zo’n marketeer en voel me dan ook tekortschieten, alsof ik dit allemaal zou moeten doen om mee te tellen. Maar aan de andere kant wil ik ook graag gelezen worden. Ik ben dus niet anders dan zij. Als ik ervoor kies mezelf niet te marketen, hoef ik hen niet te veroordelen omdat ze het wel doen. Net zo met christenen die oproepen tot actie, bijvoorbeeld omdat ze enthousiast zijn voor missionaire vormen van kerk zijn. Ze hebben namelijk vaak gelijk. En als ik niet dezelfde passie heb als zij, ik ben toch niet anders, want ik probeer ook mensen op te roepen mijn gezichtspunt over te nemen. Ik probeer ook mensen enthousiast te maken voor wat ik zelf geloof of ideaal vind. Ik mag dus met ze in discussie gaan als ik wil, ik hoef ze als persoon niet af te wijzen.

Net als bij Auden gaat het gelukkig ook de andere kant op. Ik ben niet alleen vrij van het oordeel van anderen, ik ben ook vrij om anderen lief te hebben en creatief te zijn. Daarover meer in het volgende bericht.

Het heilige evenwicht (5 en slot): Het einde van de reis

$
0
0
Voor wie mijn nerveuze blogberichten over de kerk in het verleden wel eens heeft gelezen, zal deze bekentenis niet als een verrassing komen. Ik lijd aan het ‘Post Traumatic Church syndrome’. Nee, dit is geen officiële diagnose. Nee, het staat niet in de DSM IV, of welk nummer het boek ondertussen ook heeft. Maar het is wel echt. Ik las erover in een stuk op het internet. “There is a spiritual condition that is even more real and more dangerous than the disease that robbed me of my physical health for many years: Post-Traumatic Church Syndrome. PTCS presents as a severe, negative -almost allergic- reaction to inflexible doctrine, outright abuse of spiritual power, dogma and (often) praise bands and preachers. Internal symptoms include but are not limited to: withdrawal from all things religious, failure to believe in anything, depression, anxiety, anger, grief, loss of identity, despair, moral confusion, and, most notably, the loss of desire/inability to darken the door of a place of worship. The physical symptoms of PTCS -which may or may not be present- include: cold sweats, hives, nausea, vomiting, sexual dysfunction, sleep disturbance, rashes, heart palpitations, increased blood pressure — oh, to heck with it. The symptoms are as varied as the people who suffer them.”
Ja, dat beschrijft wel mijn symptomen. Ik ben jarenlang niet naar de kerk gegaan, en als ik naar de kerk ging, zat ik op mijn stoel angstig heen en weer te schuiven, omdat ik me schuldig voelde, en omdat mijn zelfbeeld afbrokkelde. Vaak had ik de hele zondag nodig om me er weer van te overtuigen dat ik geen slecht mens was, dat ik niet hoefde veranderen, dat God van me hield. Ik kon niet met regelmaat bidden, of bijbellezen. En inderdaad: ik had stressverschijnselen: eczeem, slapeloosheid, nervositeit. 
Wat is de oorzaak? “We crash into religion when we go looking for God. And the crashing has left us with spiritual whiplash, broken bones, bruises, welts and lacerations. It has left us feeling alone and scared and suffering. It has left us with a boatload of internal and external symptoms the persons of spiritual authority tell us are all in our heads and would go away if we just had more faith. Don’t believe them.” Er zijn veel mensen die problemen hebben met de kerk, en ze willen allemaal hetzelfde: ze verlangen naar God zonder door dogma’s te worden ingeperkt of aan geestelijk misbruikt te worden onderworpen. Helaas is er geen standaard recept te geven tegen deze aandoening. “Each journey back to spiritual health is as unique as the person taking it.
Voor mij was de weg naar genezing erg lang, en het betekende onder andere dat ik de evangelische kerk verliet en me aansloot bij de Anglicaanse kerk (waar mijn vrouw en ik onlangs belijdenis hebben gedaan (confirmation).). Ik ervaar de aanwezigheid van Christus in de diensten, en ontmoet Hem in het avondmaal. Elke keer als ik kniel en neem van het brood en de beker, landt het weer een beetje dieper dat zijn liefde niet van mij afhankelijk is, dat ik er niets voor hoef te doen, zelfs niet geloven, maar dat ik het alleen hoef te ontvangen. Maar tegelijk weet ik dat ik ook in de Anglicaanse kerk niet in een perfecte gemeenschap ben beland, moet ik me nog steeds wapenen tegen sommige boodschappen en zal ik me waarschijnlijk nooit intensief met de kerk of met kerkpolitiek bemoeien. Daarvoor ben ik iets te veel beschadigd.
Er zijn echter mensen die vinden dat ik me niet moet aanstellen. Die vinden dat ‘post traumatisch kerk syndroom’ een excuus is om je af te zetten tegen mensen die het allemaal goed bedoelen, en je verantwoordelijkheid te ontlopen. Iedereen die worstelt met een geestelijk probleem zal hiermee te maken hebben. Heb je last van winterdepressie, dan krijg je ook te horen dat je gewoon een paar kaarsjes moet aansteken, want dat is gezellig. Let wel, ik geloof niet dat het verstandig is als ik me veel aantrek van wat iemand tegen iemand anders gezegd heeft over mij, op basis van wat die ander weer tegen die derde vertelde. Daar zitten namelijk teveel lagen communicatie tussen. Ik houd het dus niet tegen deze derde persoon, maar wil het wel gebruiken als voorbeeld aan de start van dit bericht. Mijn broer, die ook wel eens worstelt met zijn houding ten opzichte van de kerk, had met een van zijn vrienden gepraat, onder andere over het feit dat ik bij de evangelische kerk was weggegaan. Die ander had gezegd dat ik een keer moest ophouden met vluchten. Ik had eigenlijk in de evangelische kerk moeten blijven, en moeten proberen die van binnenuit te veranderen. Nu had ik de makkelijkste weg gekozen, door weg te gaan. Ai. Toen mijn broer me dit vertelde, voelde ik het vertrouwde schuldgevoel al bijna weer terugkeren. Had ik moeten blijven? Was het mijn verantwoordelijkheid geweest de kerk van binnenuit te veranderen?

Maar voor ik door deze opmerkingen in een negatieve spiraal terecht kwam, ging het licht bij mij branden. Het was namelijk helemaal niet mijn verantwoordelijkheid. Ik ben helemaal niet verantwoordelijk voor de kerk, en al helemaal niet voor de evangelische kerk. Ten eerste is de Anglicaanse kerk net zo goed een kerk als de evangelische kerk - ik ben geen verrader omdat ik van kerk ben veranderd. Ik ga zelfs vaker naar de kerk dan ik de laatste jaren deed toen ik officieel bij de evangelische kerk hoorde. Bovendien kunnen andere mensen dan ik ook leren van de Anglicaanse kerk. De bronnen die mij hebben geholpen in mijn groeiproces, waardoor mijn denken is veranderd, zijn voor iedereen beschikbaar. Mensen hebben mij dus niet nodig. En dan nog: ik geloof helemaal niet dat ik mensen kan veranderen, laat staan een kerk. Je kunt niet mensen veranderen als die niet veranderd willen worden. En als mensen zelf al willen veranderen, zullen ze dat ook. En dan vinden ze ook de mensen en bronnen die daarbij helpen. ‘When the pupil is ready, the teacher will come.’ Ik ben niet de messias van wie het lot van de kerk afhangt. Dat zou ook een veel te zwaar gewicht zijn om te dragen. Het is nog altijd Jezus die zijn kerk bouwt, niet ik. En die kerk is breder dan de ‘evangelische kerk’. Het gebouw en de naam doen er niet toe. Net zo is het met het lot van de wereld. Ja, ik weet dat het klimaat naar de pleuris gaat, ik lees over het uitsterven van soorten, ik lees over milieuvervuiling, en over onrecht en oorlogen. Maar ik kan de wereld niet veranderen. Ik gebruik nog steeds soms in plastic verpakte producten, en koop goedkope kleren. En ik kan het me niet veroorloven me daar al te schuldig om te voelen. Ik kan het lot van de wereld namelijk niet op mijn schouders nemen. Het enige dat ik kan, en dus ook het enige dat ik hoef te doen, is leven als een geliefd kind van God (‘Het God lief en doe wat je wilt'). Dat betekent dat ik gedichten schrijf, filmbesprekingen, blogberichten. Dat ik verhalen schrijf, en stripverhalen teken, dat ik naar de film ga en daarover napraat met vrienden, dat ik luister naar anderen, dat ik mijn werk doe op kantoor, en lees in boeken en tijdschriften, en fotografeer. Het betekent dat ik in twitter links plaats over uitsterven van diersoorten en de kap van het regenwoud, en daar aandacht voor vraag, het betekent ook dat ik soms geld naar goede doelen overmaak, en dat ik als ik tijd en energie heb biologisch probeer te eten, of afval probeer te scheiden. En het betekent dat ik, als het me lukt, op zondag naar de kerk ga. En God kan door al die dingen heen werken. Als God mij nodig heeft om de kerk te veranderen, of de wereld, kan hij daar mijn blog voor gebruiken, of mijn boeken, of mijn overgemaakte geld. Het staat hem helemaal vrij. Ik kan niet bepalen hoe hij wil werken. Dat is aan Hem.
Ik hoef bovendien niet te produceren om een goed zelfbeeld te ontwikkelen, ik hoef niet een gepubliceerd schrijver te zijn om mezelf waardevol te vinden. Ik hoef niet te werken om ertoe te doen, of aan een bepaalde maatstaf voldoen. Dat is het denken dat bij de zondeval de wereld is ingekomen. Ik ben al waardevol, voor ik ook maar iets gedaan heb. Ik denk terug aan een inzicht dat ik een paar jaar geleden voor het eerst had, maar dat nu pas echt realiteit voor me aan het worden is. Toen God over Jezus zei: ‘Dit is mijn geliefde zoon, in wie ik welbehagen heb’, had Jezus nog niks gedaan. Hij had niks gepresteerd. Hij had zelfs nog niet de verzoeking in de woestijn doorstaan. Niks. En toch had God al welbehagen in hem. En zo kijkt God ook naar ons. Hij heeft ons al lief. Hij heeft ons lief sinds de grondlegging van de wereld. We hoeven niks te doen om dat waar te maken. Anders gezegd: hij wil met ons geassocieerd worden. Met ons zoals we zijn. We hoeven niet aan een ideaalbeeld te voldoen voor we daarvoor goed genoeg zijn.
Ik kan dus bijvoorbeeld verhalen van G.R.R. Martin lezen, die veel beter schrijft dan ik, zonder me erdoor te laten intimideren. Ik schrijf zoals ik schrijf, en dat is ook waardevol. Als iemand mijn verhalen wil uitgeven, dan is dat mooi, en het is mooi als anderen ze willen lezen, maar het zegt niks over mijn betekenis. Dat betekent dat ik de avonturen verzinnen die ik zelf wil verzinnen. Ik mag een stripverhaal tekenen dat alleen door mij en mijn vrouw wordt gelezen. Ik hoef ook niet met regelmaat te bloggen. Ik hoef mezelf niet te verantwoorden, of anderen ergens van te overtuigen. Dat betekent bijvoorbeeld dat dit wel eens mijn laatste blogserie zou kunnen zijn. Waarschijnlijk niet - het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en over een paar maanden is er weer iets nieuws waar ik over heb nagedacht en dat ik graag wil delen, zo goed ken ik mezelf ook weer. Maar ik hoef in principe niet te bloggen. En als ik wel blog, hoef ik me er niet op voor te laten staan, net als W.H. Auden in het geheim mensen hielp, zonder de aandacht op zichzelf te vestigen. Als er boeken van mij gepubliceerd worden, hoef ik daar niet mensen mee om de oren te slaan. Ik hoef geen airs te krijgen als ik mag spreken op een C.S. Lewis-studiedag. Het maakt me allemaal niet beter dan anderen. Ik kan nu eenmaal schrijven en denk graag na over C.S. Lewis (onder andere). Maar ook daar mag ik voor uitkomen. Valse bescheidenheid is ook niet nodig. Als iemand mij complimenteert voor mijn striptekeningen (zoals laatst gebeurde), mag ik dat gewoon ontvangen. Dit is de vrijheid waar ik naar verlangde. Ik mag creatief zijn, ik mag goed doen, ik mag verlangen, allemaal zonder mezelf nog langer te wantrouwen.

Het zal voor sommigen misschien te makkelijk klinken. Je kunt toch niet zomaar doen wat je wilt? Je kunt toch niet zomaar anderen pijn gaan doen of kwetsen, of belachelijk maken? Nee, natuurlijk niet! Zulke vragen kreeg Paulus ook. “Zouden wij zondigen opdat de genade toeneme?” Zijn antwoord is: “Volstrekt niet!” En dat is ook mijn antwoord. Het is overigens ook wetenschappelijk aangetoond. “It's important to identify specific lifestyle choices, habits, and character traits that you should happily accept while also being objective about things you might want to work on improving. Finding the sweet spot between self-acceptance vs. self-improvement requires being honest and compassionate about who you are, while simultaneously acknowledging that nobody's perfect and we can always improve ourselves."
Grenzen blijven belangrijk. Niet voor onze acceptatie door God. Maar omdat we mensen zijn en we zijn geschapen om te voldoen aan het beeld van God. Omdat we dood waren, en van God het geschenk van het leven hebben gekregen. Omdat we onszelf zien als geliefde kinderen van God. En dat alles heeft gevolgen. Het heeft bijvoorbeeld als gevolg dat ik mezelf en anderen zie als individuen die respect waard zijn, die een identiteit hebben die ertoe doet, en die ik niet mag behandelen als machines. Het heeft als gevolg dat ik schoonheid zie als iets dat beschermd moet worden, en dat ik relaties serieus neem, dat ik ga staan voor de waarheid, en dat ik streef naar wat goed is. Zoals Paulus schrijft in Filippenzen: “Schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient.” (Filippenzen 4:8). Deze houdingen zijn niet van elkaar te scheiden. In dezelfde brief waarin Johannes stelt dat de liefde de angst uitdrijft, zegt hij: ‘Wie niet liefheeft, kent God niet.’ (1 Johannes 4:8). Dat is net zo radicaal! Maar het een kan niet zonder het andere. De verbinding ligt in wat Johannes vervolgens zegt: “Wij hebben lief omdat God ons eerst heeft liefgehad.” (v19). Dat is de crux. Daar gaat het om.
Als we ontdekken dat God met ons geassocieerd wil worden, dat hij in ons welbehagen heeft, zullen we naar onszelf kijken met compassie, hoeveel er ook mis met ons is, hoeveel pijn en zonde we ook met onszelf meedragen. We zullen ons weer met onszelf willen associëren, ook als we niet volmaakt zijn, en grenzen willen aangeven om ons te beschermen tegen misbruik. En tegelijk zullen we anderen met respect gaan behandelen, omdat we weten dat God ook met hen geassocieerd wil worden, en in hen ook welbehagen heeft. Gods liefde wekt onze liefde op, voor onszelf, en voor de wereld en de mensen om ons heen. En daardoor wordt Zijn Koninkrijk realiteit. Niet door onze prestaties, niet door onze projecten, niet door alles waar we onszelf toe moeten zetten, niet door ons ego. Liefde is het antwoord. Liefde is het einde van de reis. En God is liefde. Hij is dus het einde van de reis, het einde van mijn reis. Daar verlang ik naar.

Gedicht: Sehnsucht

$
0
0
Sehnsucht

Wat bent u wreed!
Toont slechts een glimp
van wie u bent.
Ik draai mijn hoofd
opzij. En weg
is het visioen.
De leegte schreeuwt,
snel opgevuld
door schone schijn.
Ik roep, maar hoor
geen antwoord. Zucht
teleurgesteld.
Pijn knaagt. Vraagt
om verdoving.
Maar ik kan u
niet vergeten.
Ik ruik parfum
waar u eerst was,
precies genoeg.
Ik volg, negeer
verlokkingen,
rust niet voor ik
u vind. Want God
wat bent u mooi.

Gedicht: Vrije val

$
0
0
Vrije val

Ik vrees de grond niet meer
die op mij af komt stormen
elke keer dat ik kijk weer
iets sneller dan tevoren.
De wolken wijken. Ik zie
al bergen, velden, wegen,
een groene lappendeken
verwelkomend uitgestrekt.

Ik houd mijn ogen open,
mis geen detail. Niet langer
vecht ik met de touwen
rond mij verstrikt, het zeil dat
klappert boven mij. Ik deed
wat ik kon doen, vergeefs,
liet los. Nu ben ik vrij,
in elk geval voor even.

Wie weet wat beneden wacht?

Stand van zaken

$
0
0

Het staat hier boven zwart op wit (of letterlijk: wit op een gekleurde ondergrond) dat ik mijn blog niet alleen gebruik om filmbesprekingen te plaatsen, gedichten of essays, maar ook om mijn lezers te informeren over mijn andere schrijfprojecten. Maar de laatste keer dat ik een bericht plaatste dat aan dat laatste gewijd was is alweer een paar jaar geleden (behalve de jaarlijkse nieuwjaarsberichten dan). En toch is er voldoende te melden. Ik schrijf namelijk niet alleen voor deze blog. En de komende tijd zullen mijn andere schrijfprojecten er waarschijnlijk zelfs voor zorgen dat het hier weken, misschien wel maanden, stil zal blijven. Gelukkig is er een heel archief van filmbesprekingen, overdenkingen, foto’s en links (zie de balk hiernaast) die je kunt doorspitten als je tijd over hebt.

De reden waarom ik waarschijnlijk minder tijd voor mijn blog kan vrijmaken, is een hele mooie. Een uitgever heeft interesse getoond in ‘Wat als God je verhaal vertelt’, het persoonlijke theologische en filosofische boek dat ik in het voorjaar van 2012 heb geschreven. Het heeft bijna een jaar bij een uitgever gelegen die uiteindelijk besloot er niets mee te doen, maar nu heb ik wel een positieve reactie gekregen. De redacteur zei zelfs dat ze bij hun uitgeverij elke maand wel meerdere manuscripten toegezonden kregen, maar dat die van mij de beste was van heel 2013, en dat ze graag met mij in zee wilden gaan. Maar er moest nog wel het een en ander aan gebeuren. Zo herhaal ik mezelf nogal eens, en was er op de structuur van mijn betoog ook veel aan te merken. Dus ga ik met de redacteur aan de slag om het manuscript te herschrijven. Ik heb nu een opzet van het boek gemaakt waar ik tevreden over ben (na veel heen en weer mailen), en hoop snel een nieuwe eerste hoofdstuk gereed te kunnen hebben. Ik denk dat mijn boek er beter van wordt. Het zal ook een andere titel krijgen, maar daar ben ik nog niet over uit. Iets als ‘De overwinning van de zwakheid’ - maar mijn uitgever zal daar eigen ideeën over hebben.
Verder probeer ik een uitgever te vinden voor mijn fantasyduologie ‘De Krakenvorst’, die ik vorig jaar voltooide. In het begin van het vorige decennium (2001/2) was ik hieraan begonnen, en was gekomen tot en met het derde hoofdstuk, maar ik had het project nooit afgemaakt. Toen ik in 2012 me weer aan het schrijven zette was het al snel duidelijk dat ik verder moest waar ik was gebleven. En de levenservaring die ik tussendoor had opgedaan heeft ervoor gezorgd dat het een beter verhaal werd dan ik toen kon dromen. Een paar weken geleden heb ik een synposis en het eerste hoofdstuk toegestuurd aan een uitgever die gespecialiseerd is in Nederlandse fantasyliteratuur. Sindsdien controleer ik elke keer gespannen mijn e-mail om te zien of er al een reactie binnen is. Ik ben erg benieuwd. Mocht de uitgever interesse hebben, dan zal ook hier vast een redacteur goede adviezen bij hebben en zal ik tijd nodig hebben om wat zaken te herschrijven. Ik ben er zelf in elk geval heel enthousiast over!
Daarnaast heb ik me voorgenomen om een uitgever te zoeken voor mijn manuscript ‘Het Teken in de Lucht, en andere verhalen uit het millennium’, een bundel SF-verhalen in een gedeelde setting, namelijk de regering van de Autoriteit. Samen bestrijken ze een periode van ongeveer duizend jaar (hint, hint) waarin na een wereldomvattende ramp de mensheid weer overeind krabbelt en op verkenning gaat in het heelal, onder leiding van de Autoriteit en zijn vertegenwoordigers, die vriendelijker zijn dan mensen vaak van ze denken. Het was mijn bedoeling om met deze bundel een alternatief te bieden voor de ‘christelijke eindtijdverhalen’, die vaak hopeloos en triest zijn, en de lezer helemaal niet naar de toekomst laten verlangen. En soms helpt het om oude waarheden te begrijpen om een andere bril op te zetten, bijvoorbeeld die van een SF-verhaal. Verschillende mensen zijn het boek aan het lezen. Mocht geen uitgever de gok durven nemen, dan ga ik onderzoek doen naar mogelijkheden het zelf te publiceren, als e-book of via ‘publishing on demand’. Ik vind namelijk wel dat deze bundel een lezerspubliek verdient.
En dan zijn er nog projecten waar ik dit jaar aan wil beginnen, zoals een bundeling van een aantal filmbesprekingen die ik op deze blog geplaatst heb (en vanzelfsprekend een paar nieuwe), omdat ik denk dat films kijkers meer te zeggen hebben dan mensen zich soms lijken te realiseren. Daarnaast wil ik doorgaan met dichten, en aan het eind van dit jaar kijken of het mogelijk is een bundel te maken en die aan te bieden (via een uitgever of in eigen beheer, via ‘publishing on demand’). Er is ook nog een ander project waar ik ooit aan begonnen ben, maar dat ik nooit heb afgemaakt, het fantasyboek ‘Stefans eerste reis: Het Schaduwzwaard’. Ik merk dat ik nog steeds veel nadenk over de thema’s van dit verhaal, namelijk gepest worden, afwijzing, creativiteit, et cetera, en die gedachten goed in deze vorm kan vangen. En mijn idee voor het verhaal leent zich ook voor verrassende vervolgen, waarvoor ik de ideeën ook al bijna tien jaar met me meedraag. Hoog tijd om het eens op papier te zetten. Dat geldt ook voor de ideeën voor korte SF-verhalen die af en toe boven komen zetten. Mijn aantekenboekje staat vol met notities die nodig moeten worden uitgewerkt. Ik weet niet wat ik hiervan allemaal dit jaar kan doen, maar ik wil er in elk geval mee beginnen.

Ik ben ook op andere manieren creatief. Zo houd ik ook van tekenen. Afgelopen februari ben ik begonnen aan een eigen stripverhaal. Ik tekende als tiener al strips, maar nooit heel serieus. Nu probeer ik er een echt verhaal van te maken, met een goed plot, herkenbare karakters, en verschillende verteltechnieken uit het stripgenre. Het doel is niet om uitgegeven te worden, maar om creatief te zijn, en mijn eigen tekenstijl te verbeteren. Ook hiervoor heb ik een idee gebruikt van bijna vijftien jaar geleden, waar ik nooit aan toe ben gekomen om het uit te werken omdat ik een ‘writersblock’ had. Het was toen al een visueel idee, dat zich prima leende voor verwerking tot stripverhaal. Er komen onder andere reusachtige vissen in voor. Ik heb al vijftien pagina’s af, en het plot begint op gang te komen. Het is een leuke manier om ‘s avonds of in de lunchpauze met verhalen en fantasie bezig te zijn. En wie weet, misschien ontwikkelt mijn tekenstijl zich nog eens zo ver dat ik een eigen ‘graphic novel’ kan gaan tekenen. Of ik ontmoet iemand die graag tekent, die een van mijn verhalen zou willen uitwerken. Daar droom ik ook al lang van!
Verder ben ik mijn aquariumhobby weer serieus gaan nemen. Ik merkte dat ik mijn enthousiasme namelijk neigde te beperken (ook mijn enthousiasme voor schrijven en verhalen in het algemeen). Ik ben echter al van jongs af aan fervent aquariaan, en droom al jaren van de kans meer soorten vissen te houden, en misschien zelfs te kweken. Dus is het plan gerezen om er enkele aquaria bij te nemen. En zelfs een paludarium. Mijn broer Marten gaat voor deze bakken unieke achterwanden maken, met bijvoorbeeld ingebouwde filtersystemen, dus het duurt waarschijnlijk nog een paar jaar voor ze in ons appartement staan, maar de voorpret is al leuk! Ik ben al tekeningen aan het maken van mogelijke inrichtingen! En ik kijk aquariumforums af voor inspiratie.
Ten slotte ben ik na vele jaren eindelijk in het bezit van een Pathe unlimited card! Dat wil zeggen: voor het bedrag van een paar tientjes per maand kan ik onbeperkt naar de bioscoop. En daar ga ik gebruik van maken. Er komen heel wat films uit die ik graag wil zien, en die ik graag meer dan eens zou zien, en dat kan nu! Mijn vrouw heeft ook zo’n kaart, dus dat betekent veel mooie avondjes bioscoop!
De Anglicaanse kerk bevalt ons nog zeer. We proberen zo vaak mogelijk te gaan op zondag (maar niet als we veel andere afspraken hebben, want bij veel stress komt onze slaap in het gedrang). In januari hebben we belijdenis gedaan (confirmation). Ik heb me zelfs als vrijwilliger aangemeld om bijbelpassages te lezen tijdens de dienst. Aanstaande zondag ben ik voor de eerste keer ingedeeld.
Omdat dit alles (inclusief het (her)schrijven) niet alleen geld kost, maar ook tijd, hebben mijn vrouw en ik de keuze gemaakt dat ik een dag minder ga werken. Op mijn werk vond men dit goed, maar omdat er op de afdeling eerst het een en ander moet worden aangepakt, hebben we als startdatum 1 januari 2015 afgesproken. Dit jaar blijft dus nog behoorlijk druk (ook omdat ik weer wat vaker wil afspreken met inspirerende mensen die ik via facebook en twitter heb ontmoet), maar volgend jaar ontstaat er ruimte. Het betekent wel dat ik wat goedkoper moet gaan leven (minder filmtijdschriften en minder bezoekjes aan de coffee company bijvoorbeeld), maar tussen mijn aquaria komt dat wel goed.

Mijn blog blijf ik natuurlijk in de tussentijd onderhouden, zij het onregelmatig. De laatste maanden heb ik weer veel essays geplaatst. Dit zal weer wat minder worden. Ik blijf echter wel gedichten plaatsen en hoop ook weer filmbesprekingen te schrijven. Zo komt de film ‘Transcendence’ eraan, lijkt ‘Noah’ mooie dingen te zeggen te hebben, en zo voorts. Ik kan over de frequentie van bijdrages echter niks beloven. Volg mij op twitter of word vriend op facebook en je blijft op de hoogte! Je krijgt dan ook links naar boekensite Goodreads, waar ik recensies plaats van alle boeken die ik lees. En wil je een keer met me doorpraten over de onderwerpen waar ik over schrijf, of wil je dat ik daar iets over zeg op bijvoorbeeld een jeugdgroep of in de kerk, of wil je dat ik iets over mijn verhalen deel op school of bibliotheek, laat een berichtje achter. Ik maak niet veel reclame voor mezelf, maar ik praat graag over al deze dingen verder, een op een of voor een groep.

Gedicht: Titanic

$
0
0
Titanic

De boeg is lek geslagen.
Diep onder mij bruist water,
vult ruimen, snijdt kamers af
van hun bewoners. Donker
als de aarde, koud als ijs.
Het komt de trappen op, drijft
ratten voor zich uit als vee
dat wordt geslacht. De pompen
hebben niet gewerkt. Schotten
faalden en het eind staat vast.
Slechts ogenblikken resten.

Bij de boten vechten mensen
om een plek. Door paniek
blind voor elkaar. Anderen
wachten op de dood, gelaten,
drinken whisky, lachen leeg.
Maar ik zwerf door de zalen:
voel het fluweel, zie kristal
dat fonkelt in het kaarslicht,
schone vormen in marmer
uitgehouwen. Het blijft mooi
ook al zinkt het dadelijk.

De radio blijft zwijgen.
Mijn voeten worden nat. Zee
klimt op langs het schuine dek.
Alles verdwijnt en achter blijft
slechts schuim op grauwe golven.
Toch is de diepte niet het eind.
Het gezonken schip keert terug
in glorie. Tentoongesteld
voor verwonderende ogen.
En in die nieuwe wereld wordt
mijn verhaal eeuwig bewaard.

Filmbespreking: Divergent

$
0
0
Ik herinner me nog goed dat we op de basisschool gymles kregen. En het uurtje gym begon er altijd mee dat we rondjes rond de zaal moesten hardlopen. Over de lijn op de linoleum vloer, voorbij de klimrekken, langs de bankjes, langs de ruimte met de turntoestellen. Een eindeloze tien minuten lang. Ik was altijd de langzaamste. Al tijdens het eerste rondje begonnen mijn klasgenoten op me uit te lopen. En al snel liep iedereen aan de andere kant van de zaal en kwam ik in mijn eentje achteraan. Het kwam zelfs voor dat ik door de snelsten weer werd ingehaald. Het was vernederend.
En als er tijdens gym teams werden gekozen voor een potje voetbal, of volleybal, of trefbal, werd ik er altijd als laatste tussenuit gehaald, samen met een vriend van me. De groep die uiteindelijk gedwongen was mij te kiezen, mopperde dan, want het betekende dat ze zouden gaan verliezen. Soms mochten mijn vriend en ik de keuzes maken, maar het scenario waarbij wij de laatsten waren, kwam vaak genoeg voor. Ook op de middelbare school. Ook op christelijke zomerkampen. Daar gingen mijn teamgenoten bij volleybal in een halve cirkel om mij heen staan, zodat de tegenstander maar niet in de verleiding zou komen een bal naar mij te spelen.
Ergens in die periode las ik een sciencefictionverhaal over een overbevolkte Aarde. Er waren zoveel mensen dat niet iedereen in leven kon blijven. Er was een selectieprocedure opgesteld. Als een kind op een bepaalde leeftijd kwam, moet hij testen ondergaan om zijn toekomst te bepalen. Een van die testen was een hardloopwedstrijd. Wie niet snel genoeg liep, werd gedood ... Dat scenario joeg me behoorlijk angst aan. De overleving van de snelste. Ik zou het niet lang uithouden als dat ooit werkelijkheid zou worden.

Het was natuurlijk een beeld voor onze op prestatie en productie gerichte maatschappij, waarbij je uit alle macht moet proberen mee te komen, omdat je anders in het stof bijt en achter blijft. Ik moest er weer aan terugdenken bij het zien van de nieuwe film Divergent. Ik moet toegeven dat ik sceptisch was toen ik naar de bioscoop ging. Een tienerfilm, die in productie werd genomen toen The Hunger Games een succes werd, met net als dat verhaal een stoere jonge vrouw in de hoofdrol die in een totalitaire, postapocalyptische samenleving overeind moet zien te blijven en een rol gaat spelen in de revolutie. Het klonk niet heel origineel. Maar ik ben sinds kort de gelukkige bezitter van een Pathe-pas, wat betekent dat ik naar elke film kan die ik wil voor een vast maandelijks bedrag. En dit was een sciencefictionfilm. Meer excuus heb ik niet nodig. In het eerste uur leek mijn verwachting uit te komen. Behalve wat indrukwekkende beelden van de toekomstige wereld (een vervallen Chicago, met overal windturbines), bleek het verhaal behoorlijk voorspelbaar. De hoofdpersoon blijkt bijzonder te zijn, sluit zich aan bij de stoerste groep, sluit vriendschap met een paar buitenbeentjes, maakt vijanden, moet zich bewijzen en ontmoet een zwijgzame, ogenschijnlijk harde jongen, die dan toch los blijkt te komen. Een paar van de bijfiguren vond ik bovendien interessanter dan het hoofdpersonage, die toch wel wat vlak leek. Misschien om het voor het gemiddelde tienermeisje makkelijker te maken zich met haar te identificeren.
Het uitgangspunt van de film leek me bovendien ook onwaarschijnlijk. Een wereld verdeeld in vijf partijen, die elk een bepaalde karaktereigenschap cultiveren, en die verschillende taken in de maatschappij uitoefenen. Tieners worden getest om te zien bij welke groep ze horen. Bij de meesten blijkt dat de groep waar ze in opgroeiden. Als je eenmaal bij een partij hoort, mag je niet meer van keuze veranderen. En de mensen waarbij de tests voor karaktereigenschappen niet doorslaggevend zijn, zijn voor deze maatschappij gevaarlijk. Maar aan de andere kant mogen mensen ongeacht de uitkomst van de test zelf kiezen bij welke partij ze zich aansluiten. Ze mogen bij de groep van de erudieten komen, ook als ze zelf zijn getest als opofferende zielen. Maar waarom is het dan een bedreiging als er mensen zijn die meerdere karaktereigenschappen hebben? Zij kunnen toch ook gewoon kiezen? Ik besloot het maar te zien als metafoor, en toen werd de film toch nog heel erg boeiend. Vooral omdat het verhaal een duister randje krijgt, de hoofdpersoon het echt heel moeilijk krijgt, karakters onverwachte keuzes maken en aan het eind opeens niet meer voorspelbaar was wat er in het vervolg zou gaan gebeuren. Ik leefde uiteindelijk echt mee, en dat maakt de film in mijn optiek een aanrader.

Films als Divergent (en de boeken waarop ze gebaseerd zijn) bereiken hun populariteit omdat ze voor de jonge lezers een vorm van ‘wish fulfillment’ bieden. Veel tieners willen graag geloven dat ze uniek zijn, dat zij horen bij een kleine groep mensen die niet zomaar kan worden ingedeeld in een kliek, dat de hokjes en vakjes maatschappij geen greep op hen heeft, en dat als ze door volwassenen niet begrepen worden, dat is omdat het hun taak is de wereld te vernieuwen. Voor zo iemand gelden de regels en beperkingen niet, want zij zijn de uitverkorenen. Harry Potters succes was hier ook deels door te verklaren, natuurlijk. In dit opzicht zouden deze verhalen ongezond kunnen zijn. Zie bijvoorbeeld mijn analyse van de rol van fantasie in mijn bespreking van The Secret Life of Walter Mitty.Hunger Games had dit probleem minder (daar is het karakter duidelijker slachtoffer van het systeem), maar de Harry Potterverhalen deconstrueren uiteindelijk zichzelf door Harry’s status als uitverkorene en Perkamentus’ lievelingetje onder de loep te nemen, waarbij blijkt dat zijn mentor veel voor hem verborgen hield en hij erg veel gemeen heeft met de boosaardige slechterik van de serie. Zijn overwinning behaalt hij uiteindelijk niet op basis van zijn uitzonderingsstatus (zo goed kan hij helemaal niet toveren), maar op basis van zijn opofferende liefde. En deze film maakte volgens mij een vergelijkbare keuze, die de kijker uitdaagt zich niet met de hoofdpersoon te identificeren vanwege haar status, maar vanwege haar bereidheid om iets heel moeilijks te doen.

In een zeker opzicht zijn we allemaal uitzonderingen. We passen geen van allen naadloos in het systeem van deze wereld. Ik vond dat deze film dat erg goed (misschien een beetje te goed, want weinig subtiel) uitbeeldde. De hoofdpersoon, Beatrice, sluit zich namelijk na haar mislukte test, aan bij de groep ‘Dauntless’, de onbevreesden - dit zijn de politieagenten en soldaten van de samenleving, wildebrassen die niets liever doen dan uit rijdende treinen springen en elkaar bruut tegen de grond werpen. Het was me niet echt duidelijk waarom iemand bij deze groep zou willen horen, maar dat ter zijde. De nieuwe lichting leden van de ‘Dauntless’-fractie wordt met gejuich ontvangen en de jongens en meisjes reageren euforisch. Een beetje zoals je na jarenlange scholing eindelijk deel mag zijn van het volwassen bestaan en een baan vindt. Nu gaat het werkelijke leven beginnen! Geen lessen meer, maar geld verdienen! Maar de nieuwelingen wacht een onaangename verrassing. Ze hebben wel voor deze groep gekozen, maar hun lidmaatschap is daarmee niet zeker. Er volgt een intensieve training, en wie niet genoeg presteert moet afhaken. Die wordt een fractieloze, een zwerver, alleen onderhouden door de vrijgevigheid van de zelfopofferende groep. De spanning neemt dus toe. De jongens en meisjes worden afgebeuld. Wie opgeeft in een gevecht, valt automatisch af. Degenen die succesvol zijn, kijken neer op de zwakkelingen die onderaan de rangorde bungelen. Sommigen die hun positie bovenaan de lijst verliezen (want als er een stijgt, bijvoorbeeld de hoofdpersoon, valt er een ander van de lijst af!) nemen hun toevlucht tot geweld, en sluiten zich aan bij schimmige gezelschappen. Mensen worden wantrouwig, bezorgd, hopeloos.
Een zelfde gevoel bekruipt mij soms in het werkende leven, dat met zijn functiewaarderingssystemen, ontslagen, beloningen en winstdoelstellingen niet veel verschilt van de situatie binnen ‘Dauntless’. Je wordt beoordeeld op je prestaties, en als die achterblijven bij de rest, is dat je eigen schuld en val je buiten het systeem. Dit is het kapitalistische systeem. Gelukkig hebben we in Nederland behoorlijke sociale voorzieningen die nog niet te ver afgekalfd zijn, maar deze film is gemaakt in de Verenigde Staten, en daar ben je veel meer op jezelf aangewezen. Niet voor niets wordt er over carrière maken gesproken als de ‘ratrace’. Ook in Nederland lezen we boeken als ‘Hoe word ik een rat’? Bijna driekwart van de mensen geeft aan slecht te slapen door spanningen op het werk, overspannenheid komt regelmatig voor, en we moeten op vakantie om weer bij te komen. De economie is een ‘zero sum game’, waar als je niet bij de winnaars behoort, je een verliezer bent. En over andere onderdelen van het volwassen leven denken we net zo. Kijk maar naar bijvoorbeeld de ‘dating scene’ - we beoordelen elkaar, moeten bijblijven bij de minimumeisen, we concurreren met elkaar. En de prestatiegerichte manier van denken is ook in de kerk doorgedrongen. Alsof het leven een spel is dat we moeten winnen, en waarin we niet het onderspit mogen delven. Maar je kunt er niet aan ontsnappen, lijkt het. Zelfs als je het eigenlijk anders wilt, als je weet dat je diep van binnen andere dingen belangrijk vind, als je afwijkend bent. De hoofdpersoon in dit verhaal, Beatrice, staat voor dit dilemma. Als ze niet oppast wordt ze ontmaskerd, en zal ze de dood vinden. Ze moet kijken naar de mensen om haar heen, de anderen in de ‘angstloze’ groep, en zich steeds afvragen wat die zouden doen. Dat moet ze vervolgens toepassen. Ze moet de kunst afkijken. Alleen zo valt ze niet op, trekt ze niet de aandacht, is ze niet afwijkend. Het is een stressvol bestaan, en ze vindt alleen rust bij een andere ‘afwijkende’, die zich op het eerste gezicht aan het systeem lijkt te hebben aangepast, maar die eigenlijk wil voldoen aan alle goede karaktereigenschappen en niet alleen aan de ‘onverschrokkenheid’. Als ze bij elkaar zijn kunnen ze even de race vergeten, kunnen ze even niet vergelijken, dan kunnen ze zichzelf zijn.
En dan blijkt dat een groep mensen het systeem misbruikt om zelf de macht te kunnen overnemen. En alle leden van de ‘onverschrokkenen’ laten zich daarvoor gebruiken. De film gebruikt het beeld van hersenspoeling. Een chemisch stofje maakt ze allemaal ontvankelijk, en ze nemen de idealen van de leidinggevenden over als de hunne. Dus zien ze er opeens geen been in om onschuldige mannen, vrouwen en kinderen onder schot te nemen en gevangen af te voeren. Vergezocht? Ik denk het niet. Ik zag dit weekeinde ook de film The Book Thief, die zich afspeelt in Nazi-Duitsland. En heel normale burgers, jongens en meisjes, scanderen mee: ‘Deutschland uber alles’. Als je ze het voor de opkomst van het nazisme zou hebben gevraagd, zouden ze vast gezegd hebben dat ze goede mensen wilden zijn die niet zomaar anderen wilden doden. Maar het systeem heeft vat op ze gekregen en oefent nu door hen heen zijn wil uit. Ze zijn weerloos, omdat ze zich niet weerbaar hebben gemaakt. Ze hebben altijd al meegelopen, en dus lopen ze nu ook mee.
En hier wordt voor Beatrice en haar andere afwijkende partner de grens bereikt. Ze hebben zich tot nu toe kunnen verschuilen door te doen wat anderen ook deden en alleen in de veiligheid van elkaars omhelzing zichzelf te zijn. Maar als enigen zijn zij niet door het systeem ingepalmd. Als enigen zijn zij nog in staat hun eigen keuzes te maken. En ze willen niet onschuldigen het slachtoffer laten worden van de amibitie van hun eigen groep. Ik zie hier een parallel met de volgelingen van Jezus in onze maatschappij. Mensen die wel in de wereld leven, maar die niet van de wereld zijn. We moeten meedoen met de ‘ratrace’, anders kunnen we geen deel zijn van de maatschappij, dus soms moeten we de manier van handelen kopiëren van de mensen om ons heen. Maar er zijn grenzen. Daar waar de menselijke waardigheid in het geding komt, waar mensen hun identiteit dreigen te verliezen, en het slachtoffer worden van machtswellust, moeten we in opstand komen. Want dan zijn wij degenen die zien dat de keizer geen kleren aanheeft. Dan zijn wij het die zien dat het systeem misbruikend is geworden.

Hoe kunnen we het systeem veranderen? Ook daar geeft de film een antwoord op. Laat ik dit verklappen: het is niet door ook geweld te gebruiken, zoals het systeem. Het is niet door het zwaard te pakken en zelf een revolutie op gang te brengen. Dat was niet hoe Jezus het deed, en wij volgen hem. Hij veranderde het systeem door zwak te zijn, door zich aan het kruis te laten nagelen, terwijl hij bad: ‘Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat ze doen’. Het lijkt contra-intuïtief. Hoe kan zo’n daad van opoffering nu ooit de wereld veranderen? Hoe kan je zo mensen overtuigen, als je uit eigen keuze het slachtoffer wordt van het systeem? Maar Jezus’ opoffering was een daad van liefde. Juist doordat hij de mensen vergaf die het hem aandeden, konden die niet van zijn kruis wegkijken. Ze konden zijn lijden niet negeren. Want hij ontmaskerde hun betrokkenheid bij een systeem dat onschuldigen doet lijden en drukte tegelijk uit dat hij henzelf daar niet van beschuldigde, maar het systeem. En dat raakte hun hart. Daardoor werd de betovering verbroken. Hun ogen gingen open. Het systeem bleek slecht en onderdrukkend. Hun eigen daden bleken daaraan medeplichtig. En ze sloten zich aan bij de geweldloze revolutie van Gods liefde. Idealistisch? Natuurlijk. Misschien zelfs onrealistisch. Wat zwak is is immers kwetsbaar, en dat geldt ook voor Jezus’ offer. Hij nam een risico door zich zo kwetsbaar op te stellen. Want net zo goed had niemand zich er iets van aangetrokken en had het systeem de overhand behaald. Maar dat gebeurde niet. En dat is voor ons een belofte. Wij worden opgeroepen om als het puntje bij het paaltje komt het systeem te ontmaskeren. Niet door geweld, maar door opoffering. Door af te zien van een eigen systeem, maar te doen wat goed is voor de ander. Door onvoorwaardelijke liefde.
Wat er daarna gebeurt, is niet gegeven. Ook niet in deze film. En zo is het leven ook. We weten niet wat er volgt op onze keuze radicaal lief te hebben. We kunnen alleen de ene voet voor de andere zetten, en vertrouwen. Deze film herinnerde mij daaraan, en dat alleen al maakt hem de moeite waard.

Filmbespreking: Noah (1)

$
0
0
Ik boog mij gisteren opzij naar mijn broer, met wie ik in de bioscoop zat, en fluisterde hem toe: “Volgens mij maken atheïstische filmmakers vaak films die beter het Grote Verhaal weergeven dan die van christelijke verhalenvertellers.” In deze film geen brave huisvaders die met een enkel gebed alle problemen opgelost krijgen, geen bekeringen die iemand van het ene op het andere moment volledig veranderen, geen makkelijke morele keuzes. Wat kwaad is, wordt duidelijk getoond, en verdient ook rechtvaardige woede. Maar dat uiteindelijk genade het laatste woord heeft, hoewel niemand het meer verwacht of er recht op kan laten gelden, is net zo onmiskenbaar. In mijn optiek is dit ook de boodschap van het verhaal uit de Bijbel.

Ik vind het zelf niet altijd makkelijk hoe ik moet omgaan met de eerste hoofdstukken van Genesis. Ik heb toen deze blog nog jong was een serie artikelen geplaatst over mijn keuze om het jonge aarde creationisme wat ik in de kerk geleerd had af te zweren, en een langere ontstaansgeschiedenis van het heelal, het leven op Aarde en de mens te accepteren, waarbij het fenomeen van natuurlijke selectie als mechanisme heel aannemelijk is (links naar deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5). Lezers van mijn blog zullen begrijpen dat ik daarmee niet mijn geloof in God overboord heb gezet. Volstrekt niet. Ik geloof nog steeds dat niet alleen de Aarde en al het leven daarop alleen bestaat omdat God het zo gewild heeft, maar ook dat ik als het individu Johan door God gewild en bedoeld ben. Maar zoals ik ben ontstaan door het toevallige samensmelten van een eicel en een zaadcel, en daarna via talloze tussenstadia, beïnvloed door allerlei lichaamsprocessen, van microscopisch wezentje tot baby opgroeide, en toch door God bedoeld was, zo is de schepping het product van een miljarden jaren lang proces, dat door wetenschappers kan worden bestudeerd en beschreven, waarbij toeval de oorzakelijke factor lijkt, maar is ze toch door God bedoeld. God is namelijk een God van processen, van ontwikkeling, van groei. De God in wie ik geloof is niet kleiner geworden, maar groter. En ik heb mijn plezier in de wetenschap en het menselijke waarnemingsvermogen teruggevonden. Ook niet onbelangrijk.
Er zijn echter nog heel wat vragen waar ik geen antwoord op heb, onder andere hoe ik de eerste hoofdstukken van Genesis precies moet lezen. Was er een enkele mens Adam, die apart werd gezet? Was Adam een vertegenwoordiger van de toenmalige mensen? Is het verhaal symbolisch in plaats van letterlijk? Is het een mythe? Net zo het verhaal van de zondvloed. Ik denk dat de genetische diversiteit van het leven op Aarde en het ontbreken van geologische aanwijzingen het onmogelijk maken geloof te hechten aan een totale uitroeiing van het op land gebaseerde leven op Aarde. En het in het verhaal beschreven wereldbeeld van het oude Midden-Oosten, van een waterige hemelkoepel en een door zuilen ondersteunde aarde, is wetenschappelijk gezien ook niet meer houdbaar. Maar er zijn suggesties van lokale overstromingen. Een snelle stijging van de zeespiegel na de laatste ijstijd, het volstromen van de Zwarte Zee waar het water ooit lager stond dan in de Middellandse Zee, een meteorietinslag waardoor vloedgolven zouden zijn ontstaan. Zou er een Noach zijn geweest die op een schip zo’n overstroming overleefde? Er wordt wel eens gewezen op de talloze zondvloedverhalen in culturen van over de hele wereld, verhalen waarin een mens op een boot de toorn van de goden overleeft. Bewijst dat niet dat er een kern van waarheid in het verhaal zit? Mijn inziens niet, want veel mythen ontstaan om kenmerken van de werkelijkheid betekenis te geven. Kenmerken zoals de fossielen van zeedieren (schelpen, vissen et cetera) die op elk continent worden gevonden, zelfs tot hoog in de bergen. Niet verwonderlijk als bijna elke aardlaag gevormd is uit sedimenten in water. Dat mensen overal deze fossielen vonden suggereerde vanzelf een wereldwijde vloed. En andere opmerkelijke fenomenen als een regenboog pasten er mooi in.
Ik denk dat alle volken rond Israël dit soort verhalen vertelden, en dat ook de stammen van Israël een zondvloedmythe ontwikkelden in navolging daarvan. Maar het verhaal dat de zonen van Jakob vertelden was heel anders dan dat van de omliggende volken, en dat is hoe ik naar het zondvloedverhaal wil kijken. Het gaat me dan niet om de inhoud van het verhaal (want dat is gelijk aan de verhalen die alle volken al vertellen), maar om de interpretatie die daarvan wordt gegeven, en wat dat zegt over de God waarin het volk Israël geloofde. Net zoals het scheppingsverhaal uit Genesis erg lijkt op andere oorsprongsverhalen, maar door de verschillen heel duidelijk maakt dat de God van Israël totaal anders met de mensheid omgaat als de goden van de volken dat doen, zo geldt dat ook voor het zondvloedverhaal. De verhalen van de omliggende volken zijn heldenverhalen. De goden besluiten de aarde te vernietigen (vooral omdat ze ze zich bedreigd voelen door de ondernemingszucht van de mensen), maar uit de mensen staat een held op die zo slim is een boot te bouwen en daarmee zichzelf te redden. Hij krijgt het voor elkaar de goden de moed te laten opgeven. Er is niets dat voor de mens niet mogelijk is. Het komt ook voor in andere verhalen dat de goden boos zijn, en dat een paar mensen het verdiend hebben te overleven.
Het verhaal dat de bijbel vertelt is echter heel anders. Het begint met het beeld van de boze god dat de omliggende volken ook hebben, een god die op onrecht alleen maar kan reageren door het te straffen, maar het vormt dit verhaal welhaast alchemistisch om, zodat wat bij de hoorder overblijft niet angst is voor God, maar vertrouwen in zijn genade. Want anders dan de verhalen van de omliggende volken heeft God in dit verhaal berouw, en belooft hij de wereld niet meer door water te laten vergaan (ook al zouden de mensen net zo goed slechte dingen doen als voor de zondvloed), en als teken daarvan hing hij zijn boog op in de hemel (als een jager, die zijn boog ophangt). God legt zijn wapens neer, en richt de pijl liever op zichzelf (in Christus), dan zijn wraakzucht voort te zetten. Het is in dit verhaal niet de slimheid of de goedheid van de mens die de overhand haalt, maar de genade van God. Dit is waarom dit verhaal in de bijbel staat. Het subverteert de verhalen van de omgeving, en maakt er een verhaal van waarin niet de mens de held is, maar God. En iedereen die dit verhaal hoorde, in plaats van het concurrerende verhaal uit de omgeving, bleef achter met ontzag voor God en dankbaarheid voor het verbond dat stelde dat genade altijd het laatste woord zou hebben.
Op deze manier gelezen, vind ik het zondvloedverhaal prachtig. En het is deze boodschap die ik terugzag in de bioscoopfilm Noah. De film brengt het verhaal uit de kinderbijbel terug in de mythische sfeer, waar het thuishoort. Een oorsprongsverhaal, vol rijke beelden, dat iets zegt over het karakter van God en hoe hij omgaat met de mens. De film laat de hoofdstukken uit Genesis weer spreken als verhaal.

Noah is een film die meerdere keren kijken beloont. De eerste keer meende ik nog dat bepaalde plotelementen niet genoeg waren uitgewerkt om emotionele betrokkenheid te verkrijgen, maar bij de tweede keer leefde ik mee met de morele beslissingen van Noach, en bleken die een sterke rode draad, die me alle betrokkenheid gaven die ik wenste. Verder is de film tot de nok toe volgestouwd met symboliek. Ik waardeerde de manier waarop het scheppingsverhaal van genesis 1 wordt geïllustreerd met beelden die een langere ontstaansduur van de schepping suggereren, mooi dat de spanning tussen schepping en evolutie zo wordt weggenomen! Russell Crowe speelt een sterke, maar getroebleerde Noach en Emma Watson (bekend uit Harry Potter) voor mij verrassend effectief en aandoenlijk zijn adoptiedochter. Anthony Hopkins is briljant gecast als Methusalem. Ik vond de acteur die Sem speelde wat vlak. De muziek is mooi en meeslepend. De effecten zijn indrukwekkend. De wereld lijkt een postapocalyptische vlakte, en als de storm losbreekt is dat overweldigend. Ik had de ernst van een overspoelde aarde nog wat duidelijker willen zien, maar de kreten van buiten de ark zeggen ook al genoeg. De Wachters vond ik een mooie uitvinding in het verhaal. Deze ent-achtige wezens geven in zichzelf al een mythologische sfeer, en hun verhaal van zonde en verlossing zijn een mooie parallel met wat Noach doormaakt. Als Noach hun lot beter had bestudeerd, had hij waarschijnlijk andere keuzes gemaakt in het slot van de film.
In deze film staat Noach namelijk voor een paar moeilijke beslissingen. Het begint ermee dat hij in visioenen ziet dat de Schepper de mensheid zal vernietigen. Het blijkt zijn opdracht de onschuldigen te redden in een boot. Hij is echter niet de enige die weet dat de beschaving gedoemd is te verdwijnen en al snel dienen zich Tubal-Kain (een smid, mooie verwijzing) en zijn volgelingen aan. Zij eisen een plek op de ark, maar Noach kan die niet geven. Hij realiseert zich bovendien dat het kwaad dat hij ziet in deze nakomelingen van Kain zich ook bevindt in zijn hart en in zijn gezin. Hij besluit dat de mensheid maar beter helemaal kan verdwijnen. Die beslissing wordt echter op de proef gesteld als zijn onvruchtbare adoptiedochter aan boord van de ark toch zwanger blijkt te zijn. Bovendien koestert Ham duistere gedachten, naar aanleiding van een onrecht dat zijn vader hem heeft aangedaan. De sfeer aan boord van het schip wordt zo mogelijk nog grimmiger.

In de volgende aflevering een analyse van de thema’s van de film.

Filmbespreking: Noah (2)

$
0
0
Er zou over deze film en de betekenis van de beelden erin een boek geschreven kunnen worden. Dat ben ik op dit moment niet van plan, hoewel dit al wel een blogbericht in twee delen is geworden. Ik wil er een enkel thema uitlichten, dat er voor mij uitsprong de tweede keer dat ik de film zag. Wel moet me nog even van het hart dat ik niets begrijp van de ophef die onder sommige conservatieve Amerikaanse christenen over deze film ontstaan is. Zoals over de suggestie dat de film gnostisch zou zijn - er is geen enkele aanwijzing dat voor God het lichamelijke geen waarde zou hebben. Hij wil de dieren redden - God heeft dus oog voor de schepping. Dat de film zich heeft laten inspireren door het buitenbijbelse boek Henoch is geen argument ertegen, het bijbelboek Judas citeert immers Henoch ook.
En ik begrijp ook niets van de klacht dat deze film te ‘environmentalistisch’ zou zijn. Alsof het niet mogelijk zou zijn dat God zich druk zou maken over zijn schepping, of dat hij er wel eens niet blij mee zou kunnen zijn dat die door mensen wordt uitgebuit. Ik denk dat het inderdaad een grote zonde is dat de mens zijn rol als rentmeester verkwanselt en verkwistend omgaat met de schepping die voor God zo van waarde is. Het zijn eerder deze mensen die gnostisch zijn, die denken dat de natuur niet beschermenswaardig is omdat alles toch een keer vernietigd wordt en mensen bedoeld zijn voor de hemel. Maar het hart van God huilt over de vernietiging van soorten en omgevingen die nooit meer terug zullen komen. Dat moet elke volgeling van Jezus toch begrijpen? Ik vermoed zelf dat deze christenen iets teveel van zichzelf herkenden in het karakter van Tubal-Kain, die meerdere keren uitroept dat God de mens vervloekt heeft om in het zweet zijns aanschijns zijn brood te verdienen. En dat hij zich daar dan ook aan houdt. Dat hij alles zal aangrijpen om zijn eigen overleving veilig te stellen, ook als anderen daar het slachtoffer van worden. Deze film ontmaskert de kleine verhalen van het kapitalisme waar we soms in leven, en dat kan voor sommige kijkers dichtbij komen.

Maar het thema dat er voor mij bij de laatste kijkbeurt vooral uitsprong, was dat van de keuze tussen gerechtigheid en genade, die ook wij allemaal moeten maken. De film opent met een jonge Noach, die ziet hoe zijn vader bruut vermoord wordt door Tubal-Kain en zijn volgelingen, hoewel de man zich niet verzette. Ontdaan vlucht hij weg. Later ziet hij de nakomelingen van Kain een dier opjagen en doden om het op te eten. Ze bedreigen hem ook en hij doodt hen allemaal. Zelfs degene die hem vraagt wat hij wil. Zijn antwoord, terwijl hij de speer omlaag stoot: “Gerechtigheid!” Noach ziet zichzelf als rechtvaardig, en slachtoffer van de overheersers, en meent dat hij daarom het recht heeft recht te spreken over anderen.
Hij ontmoet de Wachters. En een daarvan vertelt hem dat hij iets van Adam in Noach waarneemt. Dit is volgens mij een sleutelscene om de film te interpreteren. Want wat ziet de Wachter? Geen uiterlijke gelijkenis. Hij ziet in Noach de mogelijkheid een keuze te maken, die consequenties heeft voor het hele mensenras. In Noach speelt zich het verhaal van Adam opnieuw af, het wordt gerecapituleerd. Hij heeft dezelfde rol als die van Adam, namelijk te kiezen voor of tegen de boom van het leven, of de boom van de kennis van goed en kwaad. En hiermee staat Noach direct ook voor ons, die ook allemaal nakomelingen zijn van Adam. Ook in ons wordt zijn verhaal herhaald, ook wij staan elk moment van elke dag voor die ene belangrijke keuze: van welke boom eten we? In welk verhaal leven we?
Noach begint de film met groot vertrouwen in de Schepper. Hij zingt het meisje Ila in slaap met een lied over Gods beschermende aanwezigheid. Als Cham vraagt of hij zijn leven lang alleen moet blijven, zagt hij hem op de Schepper te vertrouwen. Hij heeft hen tot dat moment immers alles gegeven wat ze nodig hadden, precies genoeg. Zal hij dat niet altijd blijven doen, ook wat betreft Chams behoefte aan een levenspartner? Noach vertrouwt op God, dat is zijn keuze.
Maar op gegeven moment ziet Noach het kwaad waartoe mensen in staat zijn, en realiseert hij zich dat hijzelf ook tot dat kwaad in staat zou zijn. En zijn vrouw en zijn zonen ook. Ze zijn in essentie niet beter dan de nakomelingen van Kain. En in plaats van te blijven vertrouwen op God en niet te oordelen, spreekt hij nu wel een oordeel uit. Namelijk dat de hele mensheid moet eindigen, dat er voor de mens geen nieuw begin zal zijn. De nieuwe aarde moet een nieuw Eden worden, met alleen maar dieren (die immers geen moreel besef hebben, en dus nog steeds leven als in het paradijs). De mens verdient het om uit te sterven. Dat is Noachs oordeel. En hij is bereid hier heel ver in te gaan. Als zijn eigen geadopteerde dochter zwanger is, zweert hij haar kind te doden, als het een dochter is, die kinderen zou kunnen baren. De toevallige omstandigheid dat er geen vruchtbare vrouwen aan boord leken te zijn, heeft Noach nu geinterpreteerd als de wil van God, en hij accepteert niet dat die zou kunnen veranderen. Hij wil gerechtigheid. En in zijn ogen is de dood van de mensheid de enige manier waarop dat gegarandeerd kan worden, zoals hij ook de mensen doodde aan het begin van de film. Hij is bereid een van de grootste zondes ooit te begaan vanuit zijn eigen idee van rechtvaardigheid, namelijk het vermoorden van een onschuldige, waar zijn vrouw hem ook op wijst.

Heeft Noach het gelijk aan zijn kant? Is het inderdaad de wil van God dat de mensheid uitsterft? Noach heeft er geen oog voor dat Ila een tweeling heeft gekregen. Twee meisjes. Terwijl hij twee zonen heeft die nog geen vrouw hebben. Zei Noach zelf niet dat de Schepper zou voorzien in alles wat ze nodig hadden? Dat Cham daarom niet bezorgd hoefde zijn? Uit de geboorte van de zusjes blijkt dat God zich aan zijn belofte houdt! Hij heeft overal voor gezorgd! Hij geeft de mensheid een tweede kans. Noach niet.
Op dit moment maakt hij de keuze die Adam maakte door te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Wat was die boom? Wat was de kennis van goed en kwaad? Volgens Greg Boyd (in navolging van Diettrich Bonhoeffer) was dit het oordeel. De mens wilde niet slecht zijn. De mens wilde nog steeds goed zijn. Maar hij wilde zelf kunnen uitmaken wat dan precies goed was, en wat slecht. Dat geldt op dit moment ook voor Noach. Hij neemt de plek van God in wat betreft het oordeel. En hij tilt zijn hand met het mes al op, in een herhaling van een vaker terugkerend beeld in de film, dat van Kain die zijn hand met een wapen erin opheft boven zijn broer Abel. Dit is wat er gebeurt als de mens kiest voor het pad van de eigen gerechtigheid. Dit is wat er gebeurt als je rechtvaardigheid boven alles stelt.
Noach doet het ondenkbare uiteindelijk niet. Dat lijkt me geen ‘spoiler’, want anders zouden wij hier ook niet hebben gezeten met zijn allen. Hij ontdekt dat hij voor zijn kleindochters alleen maar liefde voelt en kust ze. Hij geeft het op zelf te moeten oordelen over goed en kwaad. Hij denkt dat hij God daarmee teleurstelt, dat hij gefaald heeft. Maar hij heeft juist gehandeld naar de wil van de Schepper. Die wil namelijk niet dat wij zelf oordelen over leven en dood, die wil dat wij op hem vertrouwen. Voor alles. En dus komt op dat moment de duif aanvliegen met de olijftak, een teken van vrede, van verzoening. En misschien (maar dit is wat vergezocht), misschien een verwijzing naar de boom van het leven. Leven in een verdronken wildernis, een belofte van een nieuwe aarde, een nieuw begin. En in dat opzicht inderdaad als Eden. Noach kan hier gezien worden als vooruitwijzing naar Christus - die in het Nieuwe Testament inderdaad wordt aangeduid als de nieuwe Adam, en die ook voor dezelfde keuze werd geplaatst. Vertrouwen op God, zelfs in het oog van vernedering en dood aan het kruis, of het recht in eigen hand nemen, de wereld aan zich onderwerpen en met het zwaard gerechtigheid brengen.

Noach had er uiteindelijk voor gekozen te leven in een verhaal van liefde in plaats van gerechtigheid. En dat was het verhaal van God, het verhaal dat God over zijn leven vertelde. Hij was immers zelf van de dood gered in de ark, waarvan God de deur sloot. Hij koos voor liefde, omdat God hem zijn liefde had laten zien. De broer met wie ik naar de film was, beschreef een inzicht dat hij kort geleden had verkregen. Als in de bijbel staat: 'Oordeeltniet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld worden' (Lucas 6:37) betekent dat niet dat wij moeten ophouden met oordelen, omdat er anders over ons geoordeeld zal worden. Het betekent niet dat we bang moeten zijn voor God. Het betekent dat God ons niet veroordeelt, en dat wij dus ook niet hoeven oordelen. Als we desondanks voor kiezen toch over anderen te oordelen, laten we zien dat we het paradigma van de genade niet accepteren, en kiezen we er zelf voor in termen van oordeel en veroordeling te blijven denken. Het verhaal van de slaaf wiens schuld was kwijtgescholden spreekt hierover. Hij accepteert niet dat er nu een nieuwe werkelijkheid is, waarin geen sprake is van oordeel, maar blijft andere mensen behandelen als schuldeiser. Uiteindelijk dwingt hij de koning om hem op dezelfde manier te behandelen: ‘Met het oordeel, waarmee gij oordeelt, zult u geoordeeld worden’ (Mat 7:2). Zo belangrijk is de keuze tussen deze twee manieren van leven, tussen deze twee verhalen. Tussen gerechtigheid en liefde. Tussen de boom van het leven en de boom van de kennis van goed en kwaad. En deze keuze maken wij telkens weer, elk moment van de dag.

Filmbespreking: The Amazing Spider-Man 2

$
0
0
Vorige week hadden mijn vrouw en ik een discussie. Dat komt natuurlijk in de beste huwelijken voor. En in dit geval bleek al snel dat we het eigenlijk wel eens waren. De vraag was namelijk welke superhelden we het best vonden, naar aanleiding van het nieuws dat de film Batman vs. Superman wordt volgestouwd met andere superhelden. Vonden we die karakters wat, gebaseerd op de personages van stripuitgever DC? Of gaven we de voorkeur aan die van Marvel? We besloten dat het voor ons moeilijk was ons te identificeren met de karakters van DC. Het zijn eigenlijk halfgoden: buitenaardse wezens (of buitenaardse ringen) die bijna alles kunnen, Amazones of steenrijke miljonairs die zich alles kunnen veroorloven. Soms hebben ze wel pijnlijke dingen meegemaakt, en staan ze voor moeilijke afwegingen hoe ze hun macht moeten gebruiken, maar ze hoeven niet voor dag en dauw op om naar kantoor te gaan. Ik ben behoorlijk fan van de recente Batmanfilms van Christopher Nolan, maar nog veel meer van de films op basis van de Marvelkarakters (en de stripverhalen ook). De X-men - tieners met bijzondere krachten en soms misvormingen die vechten voor mensen die hen zien als buitenbeentjes. Karakters met een alcoholprobleem, met familiesituaties (de Fantastic Four), en een blinde advocaat (Daredevil). En dan is er Spider-Man - een studieuze jongen die wordt gepest, dan een bijzondere macht verkrijgt, maar dan door zijn eigen nalatigheid de dood van zijn oom veroorzaakt. Die zich verantwoordelijk voelt voor zijn tante May, die worstelt om goede cijfers te halen en meermalen werkloos raakt, en die in de liefde niet altijd veel succes heeft. Maar die wel probeert elke keer het goede te doen, want ‘With great power comes great responsibility’. Mijn favoriete superheld. Voor mijn vrouw was het antwoord overigens ook duidelijk. ‘Loki is van Marvel, toch? Dan is het Marvel!’.
Over superheldenstrips wordt nog wel eens neerbuigend gedaan. Nog meer dan over strips in het algemeen. Wie er openlijk voor uitkomt een fan te zijn, heeft nogal eens wat uit te leggen, ook doordat in andere films nogal eens met stereotypen wordt geschermd, denk aan de karakters uit The Big Bang Theory. Maar verhalen zijn verhalen, en in elk medium worden goede verhalen verteld. En in mijn opinie bieden superhelden (vooral die van het Marveltype) een groot genoeg canvas om epische verhaallijnen op te creëren, die thema’s kunnen bevatten als dood en opstanding, opoffering, vergeving en de betekenis van het mens zijn. En zijn de karakters tegelijk menselijk genoeg om mee mee te leven. Wat de stripverhalen betreft geef ik tegenwoordig zelf de voorkeur aan afgeronde verhalen, of verhalen die zich in een parallel universum afspelen, omdat ik het jammer vind dat in doorlopende series steeds de status quo hersteld moet worden en werkelijke, blijvende transformatie uitblijft. Toen bijvoorbeeld het huwelijk van Spider-Man in de strips ongedaan werd gemaakt omdat het karakter bij jonge lezers moest blijven aansluiten, ben ik afgehaakt. Maar in films vind werkelijke ontwikkeling plaats, en hebben de keuzes van de superhelden werkelijke consequenties, en in dat medium kan ik er daarom nog steeds erg van genieten.
De meest recente superheldenfilm ‘The Amazing Spider-Man 2’ refereert ook nog eens naar een van de weinige invloedrijke momenten in het stripverhaal dat nooit is uitgewist en nooit ongedaan is gemaakt. Een van de moedigste keuzes van een stripschrijver ook, en een paar tekeningen die op dat moment de lezers diep moeten hebben geschokt. En ook al zag ik het aankomen, deze film brengt dat moment desondanks toch zo dat ik een brok in mijn keel had. Geen goedkope hommage, maar een moment met net zo veel impact als de strip. Goed gedaan dus!

Het moge duidelijk zijn: mijn oordeel over The Amazing Spider-Man 2 is overwegend positief. De film opent met een aangrijpende terugblik naar de ouders van Peter Parker. Daarna is er veel oog voor Peters relatie met Gwen. Andrew Garfield mag dan achter in de twintig zijn, hij zet een heel overtuigende tiener neer, vooral door zijn lichaamstaal. De ongemakkelijke houdingen, de houterige bewegingen, heel erg goed gedaan. Hij heeft een paar scenes met een jongetje van zeven die het karakter van Spider-Man goed zichtbaar maken. Zijn relatie met Gwen Stacy is erg leuk in beeld gebracht, en geloofwaardig. Twee mensen die elkaar echt leuk vinden. Bovendien een echt goede vrouwenrol voor Emma Stone. Geen ‘damsel in distress’ die zich steeds opnieuw moet laten redden, maar iemand die haar eigen keuzes maakt, verantwoordelijkheid neemt over haar leven, die niet maar op haar man blijft wachten, maar hem ook durft te vergeven, en die werkelijk Peters gelijke is (en zelfs zijn meerdere op kennisgebied). Als meisjes deze vrouw als rolmodel zouden gebruiken, zouden ze voor gezonde relaties kunnen kiezen. Alleen daarom al het aanbevelen waard. Ook de andere acteurs zijn goed, maar ze hebben net wat minder te doen in hun rollen. Ik moet zeggen dat ikzelf de actiescenes en de plannen van de slechteriken niet zo heel boeiend vond, vooral omdat de gaven van de slechterik wat minder fysiek waren. Het waren de kleinere momenten (een vliegtuig, een jongetje met een Spider-Manmasker) die het spannendst waren. Vooral aan het eind volgden verschillende climaxen elkaar op, wat voor mij niet heel goed werkte. Wel bouwde alles op naar de mogelijkheid van een vervolg, dat gezien de hints in deze film wel eens heel interessant zou kunnen worden.

Als dit verhaal begint, voelt Peter Parker zich comfortabel in zijn rol als Spider-Man. In zijn relatie met Gwen Stacy is hij echter veel onzekerder. Vooral omdat hij haar overleden vader heeft beloofd uit haar leven te blijven. Als Spider-Man kan hij vijanden maken en haar in gevaar brengen. Gwens leven gaat echter door. Ze krijgt zelfs de kans om naar Oxford te gaan voor haar studie. Peter weet niet wat hij moet doen. Moet hij haar laten gaan? Of moet hij eerlijk worden over wat hij echt voor haar voelt? Terwijl hij daarmee worstelt, gebeuren er schimmige dingen bij het bedrijf Oscorp. Een werknemer vindt onder mysterieuze omstandigheden de dood, en de zoon van de oprichter en vriend van Peter -Harry Osborn-, krijgt de schuld in de schoenen geschoven. Ondertussen doet Peter nog altijd onderzoek naar de verdwijning van zijn ouders, en hij vindt een spoor dat leidt naar ... Oscorp. De situatie lijkt te escaleren, als een nieuwe superschurk opduikt in New York: een man die elektriciteit kan manipuleren, de gevaarlijke Electro ...

Op het moment dat Gwen en Peter hun middelbare school-diploma uitgereikt krijgen, wordt een belangrijke speech gehouden. De spreker houdt de toehoorders voor dat ze op dit moment van slagen het gevoel hebben dat ze de hele wereld aankunnen en dat er nooit een einde aan hun leven zal komen. Maar dat gevoel is vals. Er is maar een zekerheid in het leven, en dat is dat er een einde aan komt, dat de mensen die we liefhebben zullen sterven, en dat wij door de dood onze geliefden zullen verlaten. Maar dit is niet bedoeld om een domper op de feestvreugde te zetten, maar om de scholieren te laten nadenken: wat belangrijk is, is welke keuzes je maakt als je weet dat het leven eindig is. Volgens mij geeft deze scene de sleutel om de film te interpreteren. Dit is een film over de verschillende ‘heldenverhalen’ die wij aangrijpen om onze angst voor de dood en betekenisloosheid onder ogen te kunnen zien. We zijn namelijk allemaal diep van binnen bewust van het feit dat de dood het absolute einde is. En we willen niet ophouden te bestaan. We willen niet betekenisloos blijken te zijn. “Op dit punt bieden de culturele heldenverhalen zich aan”, stelt psycholoog Richard Beck.Zij voorzien ons van manieren waarop we de dood kunnen overstijgen, een middel waarmee we symbolisch (of letterlijk) onsterfelijk kunnen worden. Ons leven verkrijgt zin en betekenis wanneer we deelnemen aan dit ‘grotere goed’ dat ons beperkte bestaan kan overleven of overstijgen ... Ik beschouw mijn leven als betekenisvol omdat mijn kinderen mij zullen overleven, of omdat ik een boek heb geschreven, of omdat ik eraan heb bijgedragen dat de kwartaalcijfers van mijn bedrijf de beste zijn van het jaar. Kinderen, boek en bedrijf zijn allemaal vormen van ‘onsterfelijkheid’, een manier om in de toekomst voort te bestaan en zo de dood te overwinnen.” We willen goed over onszelf kunnen denken. We willen het gevoel hebben dat ons leven belangrijk is, dat we uniek zijn. Daarom vergelijken we onszelf en wat we doen met de waardesystemen van onze culturen (een bedrijf, een land of een kerk). Met het zelfbeeld dat die vergelijking oplevert, onderdrukken we ons bewustzijn van onze naderende dood en de zinloosheid van ons leven. Maar tegelijk krijgen de verhalen macht over ons. Richard Beck schreef bijvoorbeeld een boek: “Maar als ik enige eigenwaarde daaraan ontleen, raak ik verstrikt in een net van zondige gewoontes. Trots. Jaloezie. Zelfs depressie als niemand mijn boek zou kopen ... Waarom? Omdat ik het boek nodig heb. Het boek geeft me het gevoel heldhaftig te zijn. En ik heb die heldhaftigheid nodig om me het idee te geven dat mijn leven betekenis heeft in de aanwezigheid van de dood.”

Anders dan de spreker op de diploma-uitreiking oproept, weigeren veel van de karakters in deze film hun einde onder ogen te zien. We nemen verschillende karakters waar, en hoe zij reageren op he idee dat het leven eindig is. Het duidelijkst is het bij de Osborns, Norman en zijn zoon Harry. Ze leiden aan een erfelijke ziekte, die uiteindelijk dodelijk is. Norman ligt op sterven en heeft Harry bij zich geroepen. Harry is boos: zijn vader heeft nooit aandacht voor hem gehad, heeft hem naar een kostschool gestuurd en liet een secretaresse zijn verjaardagscadeau opsturen. Maar Norman voelt zich niet schuldig. Hij deed dit omdat hij al zijn tijd en aandacht nodig had aan het vinden van een kuur voor zijn aandoening. Daarvoor moest alles wijken. Zelfs zijn zoon. Hij geloofde in zijn intelligentie en wetenschappelijke prestaties. Dat was zijn ‘heldenverhaal’ en daaraan ontleende hij zijn betekenis. En nu het lijkt alsof hij gefaald heeft, geeft hij zijn kennis door aan zijn zoon, aan Harry. Het is aan hem om de zoektocht naar een kuur door te zetten, want hij toont al de eerste symptomen van de ziekte, en alles is beter dan door zo’n aandoening de das omgedaan te krijgen ...
Dan is er het karakter Max Dillon, een man die een introvert is, een ‘nerd’, die door zijn collega’s wordt gepest en geplaagd, en die op zichzelf woont. Hij moet zelf zijn eigen verjaardagstaart maken. Hij wordt niet letterlijk met de dood bedreigd, maar hij wordt er op een andere manier mee geconfronteerd, namelijk in de vorm van betekenisloosheid. Niemand lijkt hem te zien. Niemand is vriendelijk tegen hem. Als hij een klus moet doen en vraagt of de stroom afgezet kan worden, wordt hij genegeerd. Waaraan kan hij dan betekenis ontlenen? Tot hij op een dag van de dood wordt gered door niemand minder dan Spider-Man. Spider-Man zegt hem dat hij weet hoe hij heet (hij heeft zijn naamkaartje gelezen), en dat Max zijn ‘ogen en oren op de straat’ is. Max is onder de indruk. Daarna plakt hij afbeeldingen van Spider-Man tegen de muur, en voert in zijn verbeelding hele gesprekken met zijn redder, alsof die naast hem staat. Hij gelooft stellig dat Spider-Man zijn vriend is. “Van alle mensen die in gevaar waren, die dag, redde hij juist mij,” zegt hij. “Dat moet betekenis hebben.” Ik zie hierin een verwijzing naar het religieuze ‘heldenverhaal’, waar ook tegenwoordig veel mensen hun betekenis aan verlenen. Max voelt zich ‘uitverkoren’. Hij is uniek, omdat hij gered is, en daardoor anders (beter) dan andere mensen die niet door Spider-Man gered zijn. En hij gaat nog andere dingen van Spider-Man verwachten. Omdat hij gered is, en zo speciaal is voor zijn redder, zou Spider-Man nog meer aandacht voor hem moeten hebben. Spider-Man zou zijn leven in orde moeten maken. Bovendien mag niemand kritiek hebben op zijn redder. Aan zijn ‘heldenverhaal’ mag niet worden getornd. Als Spider-Man zelf van zijn voetstuk valt (in werkelijkheid, of door de woorden van bijvoorbeeld zijn collega’s) grijpt Max naar geweld. Hij wordt beheerst door het verhaal.
En dan zijn er de ‘Farizeeën’ in het verhaal: de aandeelhouders van Oscorp (in elk superheldenverhaal de verpersoonlijking van het kwaad, lijkt het wel). Zij zien zichzelf als heel redelijk, maar zoeken net zo zeer hun positie veilig te stellen. En dat doen ze helemaal volgens de regels. Ze vinden namelijk een gaatje in het net, en volledig volgens de wet, zijn ze in staat Harry Osborn te ontslaan en hun eigen succes zeker te stellen. Ondertussen kan niemand hen aanraken.
Peter Parker zelf staat ondertussen op een tweesprong. Hij weet dat het leven tijdelijk is (zijn ouders zijn omgekomen), maar hij weet niet wat hij moet doen. Hij ontleent zijn betekenis aan het ‘heldenverhaal’ van Spider-Man, maar dat verhaal lijkt hem weg te houden van het gewoon kunnen genieten van zijn relatie met Gwen Stacy ...

Wat is de uitweg uit het woud van ‘heldenverhalen’ en hun desastreuze gevolgen? Het antwoord wordt gegeven als iemand vertelt wat de boodschap is van Spider-Man: wat Spider-Man mensen laat zien is dat er hoop is, en dat het uiteindelijk allemaal goed komt. Het is een boodschap van hoop. En het is inclusief. Het gaat er niet om dat maar enkelen gered worden, en dat zij vervolgens heel bijzonder blijken te zijn. Niemand kan daar betekenis aan ontlenen. De echte hoop ontkracht zelfs dit soort ‘heldenverhalen’. De boodschap is alleen dat alles goed komt aan het eind. Zelfs als de dood de realiteit is. En dat dit geldt voor iedereen. Zonder onderscheid, onafhankelijk van je eigen verhaal. Alleen zulk werkelijk goed nieuws maakt mensen vrij hun ‘heldenverhalen’ los te laten, niet langer te proberen de dood te overwinnen, of mensen te bestrijden die het niet met hen eens zijn, en gewoon te leven. Om lief te hebben, te genieten, en te strijden voor wat goed en waar is. Het goede nieuws is dat alles goed komt.
Maar dit is een boodschap die Peter Parker zelf ook nodig heeft. Want hij zelf bevindt zich voor de keuze: vastklampen aan zijn ‘heldenverhaal’ (onder andere de zoektocht naar zijn ouders), en vrij kunnen liefhebben. Er zijn dan wel scenes waarin Spider-Man een getormenteerde houding aanneemt, met de armen gespreid, en zelfs (in een scheur in zijn roodblauwe pak) een verwijzing naar de wond in de zij van Christus, maar deze film bevat een nog veel krachtiger Christusfiguur. Iemand die vrede had gesloten met het feit van de dood en daarom vrij was om te leven en lief te hebben. Iemand die als het ware vanuit de wereld na de dood tot Peter spreekt en hem vertelt dat hij altijd hoop moet houden. Dat hij uit hoop moet leven. Iemand die hem zijn de vrijheid geeft zichzelf te kunnen zijn. Ik herkende in deze interacties in elk geval het goede nieuws volgens de bijbel. Zoals Julian of Norwich het zei: “All shall be well, and all shall be well and all manner of thing shall be well.” Alleen zo’n boodschap van onvoorwaardelijke acceptatie bevrijdt ons van onze ‘heldenverhalen’.
Over een gebeurtenis uit het einde van deze film heb ik eerder ook al eens geschreven op mijn blog - maar die overdenking bevat ‘spoilers’! Je bent dus gewaarschuwd.

Filmbespreking: The Wind Rises

$
0
0
Mijn favoriete regisseur is Hayao Miyazaki. Met Steven Spielberg op een goede tweede plaats. Maar niet in de buurt van de top, wat mij betreft. Spielberg heeft namelijk wel eens films gemaakt die mij persoonlijk niet veel zeggen, maar Miyazaki is elke keer raak. Elke film van hem overweldigt mij met prachtige beelden van wolken, vliegreizen, mythologische figuren en dromen, met idealistische karakters en sterke heldinnen, met verhalen met symbolische diepgang en bewogenheid om de wereld en om onze medemensen. Er zit geen misser tussen. In zijn thuisland Japan wordt hij ook terecht geroemd. Bij ons is het helaas nog geen evenement als er een nieuwe film van hem uitkomt. Vooral omdat hij animatiefilms maakt, en in het westen heerst nog steeds het vooroordeel dat animatiefilms voor kinderen zijn. Ja, Pixar maakt films die ook voor volwassenen leuk en interessant zijn, maar een volwassen film gemaakt met behulp van tekeningen? Die maken we niet op grote schaal. Onze vooroordelen houden ons tegen, terwijl animatie niet een genre is (zoals we in het westen denken), maar een medium. Een medium waarmee je verhalen kunt vertellen die in andere media onmogelijk te brengen zijn. In Japan voelen verhalenvertellers zich in dit opzicht gelukkig niet beperkt. En ik hoop dat er bij ons ook artiesten opstaan die zich het medium toe-eigenen.
Miyazaki zal helaas niet meer een doorbraak krijgen in Nederland, aangezien The Wind Rises naar zijn eigen zeggen zijn laatste film was. Hij gaat met pensioen. Nu heeft hij het al eerder aangekondigd (al rond de briljante film Princess Mononoke) en deden er geruchten de ronde over een vervolg op Porco Rosso (een film waaraan in deze film trouwens mooi gerefereerd wordt), dus ik weet niet hoe serieus zijn aankondiging is. Hij is een kunstenaar, en is zelfs al weer bezig een stripverhaal te tekenen, dus het is niet uitgesloten dat de inspiratie nog eens toeslaat. Aan de andere kant wordt hij inderdaad al ouder. En is deze film een passende afsluiting van zijn carrière. Het is een voor zijn doen erg originele film. Zijn eerste biografie en dus zijn eerste historische film. Realistisch, op een paar dromen na, en geen fantasywezens in zicht. Volwassen hoofdpersonen met volwassen dilemma’s. Het werk van een creatieveling die zich voortdurend blijft vernieuwen. Aan de andere kant is het duidelijk een terugblik van een kunstenaar op zijn carrière, door de ogen van een andere schepper, en de offers die hij daarvoor heeft moeten brengen. Was het allemaal de moeite waard? Heeft hij er het beste van gemaakt? En een recapitulatie van zijn belangrijke thema’s: wolkenluchten, vliegtuigen, het menselijke barbarisme, onze onmacht tegenover de natuur. Dit was waar het hem al die tijd om te doen was.

Hij heeft er ook nog eens een controversieel thema voor gekozen, want deze biografische film vertelt het verhaal van Jiroh Horikoshi, de ontwerper van de Zero. Het gevechtsvliegtuig dat in de tweede wereldoorlog dood en verderf zaaide en dat lang niet door de Amerikaanse luchtmacht geëvenaard kon worden. Jiroh was het echter niet te doen om een oorlogswapen te maken. Hij verlangde er als jongetje al naar te vliegen. Hij las ten tijde van de eerste wereldoorlog tijdschriften over de luchtvaart, en ontmoette in zijn dromen de Italiaanse vliegtuigbouwer Caproni. Maar hij was bijziend, en met een bril op kon hij nooit piloot worden. Zijn alternatief was vliegtuigontwerper te worden. Zoals veel industrieën werd ook de vliegtuigindustrie in Japan door het leger gefinancierd en aangestuurd. Japan maakte nog vliegtuigen van hout en niet van metaal en liep daardoor decennia achter op de concurrentie. Jiroh wordt met collega’s naar Duitsland gestuurd om bij Junkers te kijken, en krijgt dan de opdracht een jager te maken. Een paar van zijn ontwerpen falen, en langzaam begint hij het geloof in zijn eigen kunnen te verliezen. Dan ontmoet hij in een hotel het meisje Nahoko. Jaren eerder had hij haar al eens gezien, toen hij na de aardbeving van Tokyo hielp bij reddingswerkzaamheden. Nu bloeit er een romance op. Nahoko heeft echter een ziekte opgelopen, die in de tijd voor antibiotica werden uitgevonden, maar moeilijk te behandelen was. En de geheime politie begint ondertussen ook interesse te krijgen in Jiroh, omdat hij niet gelooft in Japans suprematie. Als Japan de oorlog aangaat, zal het land branden, net als het deed na de aardbeving ... Die visie weerhoudt hem er echter niet van het idee te gaan uitwerken dat hem nu in de greep begint te krijgen.

Dit is een prachtige film! Miyazaki is alleen maar beter geworden in het tekenen van wolkenluchten en zonsondergangen, maar ook in het waarnemen van druppels die op bladeren van weegbree vallen, of hoe bladzijdes worden omgeslagen in een boek. Zijn tekeningen dwingen je om zelf ook op deze details te letten en er de schoonheid van in te zien. De schoonheid van een visgraat, die Jiroh brengt tot zijn grootste idee. Maar de film is niet alleen visueel mooi. In Jiroh heeft Miyazaki een sympathieke hoofdpersoon geschapen, gedreven, vriendelijk, menselijk. Het was een plezier hem te volgen, en ik was geraakt door zijn relatie met Nahoko. Heel ontroerend. En mooie muziek. Ik heb de neiging om complimenten aaneen te gaan rijgen. Als je de film nog kunt gaan kijken in de bioscoop, doe het dan! Je zult er geen spijt van krijgen.

Het is ook een film die me aan het denken zette (anders had ik er ook geen filmbespreking over gemaakt), en wel omdat dit het verhaal is van de ontwerper van de Zero. Ik heb zelfs recensies gelezen waarin Miyazaki daarom als een Japans nationalist wordt afgeschilderd, of als iemand die voor de Japanse oorlogsvoering was. Die recensies moeten komen van mensen die geen van zijn eerdere films hebben gezien, want als er iemand pacifist is, is Miyazaki het wel. Waarom dan een film over de ontwerper van een oorlogswapen? Omdat er voor een creatief persoon niet iets dubbelers bestaat. Dit is namelijk wat Miyazaki bij zichzelf ziet. Hij geeft om de natuur, ziet wat wij mensen elkaar aandoen in de naam van geld als iets abominabels, en pleit voor een terugkeer naar waarden als opoffering en liefde. Maar hij werkt in een op geld en prestatie gerichte cultuur, waarin zijn films commerciële producten zijn, die miljoenen kosten en die worden beoordeeld naar de winst die ze maken. Hij moet mensen betalen in zijn bedrijf, en ze ontslaan als ze niet produceren. En blijkens interviews vraagt hij zich af of zijn films wel goed zijn voor kinderen. Hij raadt ouders aan hun kinderen niet meer dan 1 keer per jaar naar elke film te laten kijken, zodat de beelden uit de films niet hun verbeelding te veel vastleggen en ze vrij blijven hun eigen idealen te volgen. Maar welke gevolgen het kijken van animatiefilms ook hebben voor kinderen, hij kan niet stoppen te creëren en de beelden die hij voor ogen ziet in concrete vormen te vertalen. Hij zou zichzelf verliezen en depressief worden. Dus is hij bereid offers te brengen voor zijn creatieve idealen. Hij werkt van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat, en zijn vrouw en zijn gezin lijden daar onder. En daar is hij zich van bewust. Het is dus niet voor niets dat hij ambivalente gevoelens heeft over zijn eigen creativiteit. En niet voor niets dat hij een hoofdpersoon schept die deze ambivalente gevoelens deelt. Al in de eerste scene van de film droomt de hoofdpersoon over de vrijheid en schoonheid van het vliegen. Maar de droom wordt onderbroken door een zeppelin, die bommen werpt, die Jiro’s vliegtuig vernietigen. Al vanaf het begin is de film zich ervan bewust dat wat wij mensen ook dromen, er altijd een duister randje aan zit.
Ikzelf denk hier de laatste weken ook over na. Ik ervaar mijn eigen creativiteit en scheppingsdrang soms ook als iets ambivalents. Ten eerste omdat ik deels mijn eigenwaarde ontleen aan het produceren. Ik denk dat ik pas waardevol ben als ik mijn fantasie omzet in concrete producten, in boeken, in blogberichten. Daarom zet ik mezelf vaak onder druk om een bepaalde productie te halen. Een x aantal boeken per jaar, een blogbericht per week. Maar zodra ik dat doe, en mezelf zulke eisen opleg, is het creëren geen vreugde meer voor me, maar wordt het een plicht, iets dat me stress oplevert. Ten tweede vind ik dat wat ik verzin of schrijf aan bepaalde eisen moet voldoen, en dan niet wat productiviteit betreft, maar moreel. Het moet christelijk zijn. Het moet een boodschap overbrengen. Het mag niet mensen aan het twijfelen brengen. Het moet rein en zuiver zijn. Maar als ik mezelf censureer, en mezelf ga afvragen of wat ik maak niet door mensen verkeerd geïnterpreteerd kan worden, of of het niet op de een of andere manier zondig is, damt dat mijn creativiteit ook in, verdwijnt de vreugde, en lopen mijn dromen weg als water. Maar het gevolg is dat ik depressief ben, en lusteloos, want mijn verbeelding en fantasie, de dromen die ik voor me zie, zijn wat mij in leven houdt. Ik kan er niet mee leven, maar ook niet zonder. Daarom sprak deze film me ook zo aan.
Alles wat een mens maakt, hoe mooi ook, kan namelijk voor kwade doeleinden worden ingezet. Er is in moreel opzicht niets mis met een vliegtuig. Ook niet met een vliegtuig dat een topsnelheid kan halen. Maar zoals alle werken van de mens kan het en zal het worden geperverteerd. Moet een creatieveling dan afzien van de vervulling van zijn dromen? Of mag je er op vertrouwen dat er uit wat je maakt ook schoonheid voorkomt, en dat wat je schept uiteindelijk ook voor anderen iets moois betekent? Of is dat iets wat je mag loslaten, en overgeven, omdat je er geen controle over hebt? Ik las van Stephen King dat hij een van zijn boeken heeft ingetrokken, omdat die ging over een schietpartij over een middelbare school, en een daadwerkelijke schutter aangaf dat boek gelezen te hebben. Maar was dat de fout van Stephen King? Er zijn ook mensen die de bijbel hebben misbruikt om bevolkingsgroepen te onderdrukken, slavernij te rechtvaardigen en kruistochten te houden. Is dat de schuld van de bijbelschrijvers? Is dat de schuld van God?

Volgens diezelfde bijbel laat God de zon schijnen over alle mensen, en doet hij het regenen over goeden en slechten. Hij geeft met gulle hand wat mooi is, wat waar is en wat liefdevol is. En de hoop van de bijbel is dat uiteindelijk deze dingen waardevoller en blijvender blijken te zijn dan de werken van het vlees, dan lelijkheid, leugen en haat. En als dat nu nog niet zo is, als wij zijn geschenken perverteren, blijft hij ons genade op genade schenken. Net zo is het met het werk van Jiro. Hij deed uitvindingen die gewoon goed en waar waren: verzonken klinknagels, een vorm van de vleugels, scharnieren en nieuwe ophangingsmechanismen. Die innovaties hebben de bouw van vliegtuigen vernieuwd. Ook na de oorlog. Ja, de Zero werd gebruikt om Amerikaanse en andere doelwitten aan te vallen. Als deze film het verhaal was van de Zero, zou hij ook volgens de hoofdpersoon, een tragedie zijn: geen van zijn vliegtuigen kwam terug uit de oorlog. Maar dit is het verhaal van het idee, en dat leidde later weer tot snellere, betere vliegtuigen. En al had Japan geen oorlog gevoerd, dan zouden de ideeen van Jiro toch een keer door een ander in jagers zijn toegepast, die net zo dodelijk en schadelijk zouden zijn geweest. Oorlogvoeren zit ons namelijk in het bloed. Als we er alleen knuppels voor kunnen gebruiken, gebruiken we knuppels. Als we jachtvliegtuigen tot onze beschikking hebben, gebruiken we jachtvliegtuigen. Dus zou Jiro dan nog steeds verantwoordelijk zijn geweest? Had hij, uit de angst dat iets van wat hij maakte ooit door iemand slecht kon worden gebruikt, zichzelf maar moeten begraven en zijn passie moeten binnenhouden?.
Ik geloof van niet. Net zoals ik niet geloof dat hij Nahoko links had moeten laten liggen, omdat ze ziek was, omdat ze zou wegkwijnen, omdat ze nog maar kort te leven had. Nahoko zelf lijkt te geloven dat Jiro haar alleen maar tot vrouw wil zolang ze mooi is, maar dat is niet zo. Jiro wist dat ze ziek was. Hij wist dat ze misschien maar heel even samen zouden zijn. Maar hij hield van haar. Dat betekende dat hij voor haar koos, zoals ze was: inclusief haar ziekte en het risico dat ze hem zou ontvallen. Hij genoot van de tijd die hij wel met haar zou hebben. Die was namelijk in zichzelf de moeite waard. Al zou het maar een maand zijn, al zou het maar een week zijn. Dat het tijdig was, en zou eindigen in bloed en ademloosheid, maakte de schoonheid van hun relatie niet minder.
En net zo is het met zijn liefde voor het vliegen en het maken van vliegtuigen. Het is een innerlijke drijfveer, een die hij niet kan ontkennen, en een waarvan hij weet dat ze goed is. Het is een verlangen naar de schoonheid van de schepping, de waarheid van de natuurkunde, en dit samen beleven met anderen. Dit verlangen stuwt hem op. In een van zijn dromen vraagt Caproni Jiro of hij wil leven in een wereld met piramides of zonder piramides. Hijzelf heeft gekozen voor een wereld met piramides. In een erg goede en inzichtsvolle recensie van deze film wordt hieraan deze uitleg gegeven: “The heart of Caproni’s implication is that the horrors required to realize beautiful things- as well as the horrors which result from them- must never be enough for us to do away with beautiful things altogether, as such a concession would mean resigning to the worst of our nature.”
Alles wat we maken is gevaarlijk. Alle keuzes die we maken zijn risicovol. Creativiteit is onvoorspelbaar. Dat geldt ook voor Gods creativiteit: die brengt immers ook aardbevingen, muskieten en supernova’s voort. Wat er gebeurt met onze creativiteit ligt echter buiten onze verantwoordelijkheid, daar gaat God over. Of we veel vrucht dragen of weinig, of er mensen door worden aangesproken of niet. Het is Gods zaak. Het schijnt dat Miyazaki in interviews heeft gezegd dat de moraal van deze film is ingegeven door het bijbelboek Prediker, en dan vooral de tekst: ‘Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat.’ (Prekiker 9:10). Ik snap waarom. Dit citaat past bij het thema van de film: als de wind opsteekt, moet je ervoor kiezen te leven. Je moet durven liefhebben, ook in het aangezicht van de dood. Je moet creatief durven zijn, ook al maak je misschien iets gevaarlijks. Want als je niet leeft, geen keuzes maakt, geen risico’s neemt, weet je een ding zeker: dan gebeurt er helemaal niets. In deze film steekt de wind een paar keer letterlijk op. Dezelfde wind die Jiro en Nahoko elkaar doet waarnemen, laait de brand in Tokyo op. De wind die hen opnieuw bij elkaar brengt, kondigt een regenbui aan. Maar een ding is zeker: als de wind opsteekt, kiest Jiro ervoor te leven, te kiezen, te scheppen. Hij doet wat zijn hand vind om te doen, uit zijn passie en overtuiging van wat goed en menselijk is, en hij draagt bij aan de schoonheid van de wereld, ook als er mensen zijn die zijn schepping misbruiken. Heeft hij de goede keuze gemaakt? Had hij in opstand moeten komen? Moet een ingenieur zich bemoeien met politiek? Misschien. Maar het maakt het niet verkeerd dat hij iets moois maakte.

Ik vond hierin een antwoord voor mijn eigen onrust. Ik hoef niet te produceren om waardevol te zijn, ik hoef niet een bepaald aantal boeken op mijn naam te hebben of elke week een blogbericht te schrijven. Ik ben al waardevol, alleen maar om wie ik ben. En ik hoef ook niet in gewetensnood te verkeren of alles wat ik schrijf en teken en verzin wel ‘door de beugel kan’, of dat het genoeg tot stand brengt. Daar gaat God over. Wat ik mag doen is leven met overgave. Genieten van de schoonheid van de wereld, denken, lezen, praten met mensen. En als de wind opsteekt, en de inspiratie komt, mag ik tekenen, schrijven, praten en leven naar hartelust. Het was een boodschap die ik nodig had.

Nog een erg goede recensie vind je hier!

Het sacrament en de omheining (1): de beperking van de 'bounded set'

$
0
0
Ik heb de afgelopen week een nieuwe manier gevonden om het verschil tussen een transactionele visie op het geloof en een sacramentele visie te beschrijven. Een manier die in elk geval voor mij nog helderder maakt hoe belangrijk het is dit onderscheid te maken. En hoe radicaal de gevolgen zijn als je van een transactionele beleving overstapt op een sacramentele. Daarom dat ik er na meerdere series toch nog een keer op mijn blog op terugkom.

Het begon allemaal met de vraag die ik kreeg, om naar aanleiding van een tweet van mij op de blog van iemand anders te reageren. Zo gaat het op de sociale media. In het betreffende blogbericht (voor mijn reacties zie onderaan) gaf de auteur aan zich niet meer christen te willen noemen, in verband met alle negatieve associaties die met deze naam verbonden blijken. Het lijkt erop alsof de georganiseerde religie al het goede uit de boodschap van Jezus onzichtbaar heeft gemaakt, en datgene wat kwaad was in de menselijke natuur een excuus heeft gegeven om zich nog duidelijker te tonen. Daarom noemde deze blogger zichzelf liever ‘volgeling van Jezus’. In elk geval tot deze naam ook door associaties zou zijn vergiftigd. Ik had heel veel sympathie voor zijn standpunt. Maar ik wil het graag nog een stap verder doorvoeren.
Want waarom zou ik überhaupt mezelf een ‘label’ willen toekennen? Waarom zou ik mijn identiteit ontlenen aan het woord ‘christen’? Ik heb hier al eerder over geschreven in de beginjaren van deze blog, toen schrijfster Anne Rice een paar jaar na haar bekering tot het katholicisme weer afstand deed van de naam ‘christen’. Ze bleef wel in Jezus geloven, maar kon wat ze de kerk zag doen niet met hem associëren. Ik betoogde toen ook al dat we door het onderverdelen van de wereld in ‘christelijk’ en ‘niet christelijk’ onszelf afscheiden van veel wat goed is, en onze ogen sluiten voor iets wat eigenlijk slecht is. Want we consumeren gedachteloos het flauwe, onrealistische verhaal alleen omdat marketeers ‘christelijk’ op de verpakking hebben gezet - terwijl we bang zijn voor creatieve, kunstige verhalen, muziek en kunstwerken, alleen omdat de makers geen ‘christen’ zijn. Terwijl deze vaak meer waarheid, schoonheid en liefde bevatten dan de clichématige productie van christenen. Net zo moeten we de mensen die zich ‘christen’ noemen in onze armen sluiten als onze broeders en zusters. Zelfs als ze anderen belasteren, anderen veroordelen, anderen buiten sluiten. Want ze geloven immers, en ze zullen het dus wel goed bedoelen. En de mensen buiten de groep ‘christenen’ zien we heel snel vooral als bekeringsobjecten, als projecten, of als ‘zondaar’ en niet als unieke, waardevolle individuen die onze liefde waard zijn. We geloven zelfs niet dat God van hen houdt zoals ze zijn. Ze moeten eerst ‘christen’ worden om er echt helemaal bij te horen. Dat is waar we ‘labels’ voor gebruiken, om makkelijk te kunnen oordelen over iets dat helemaal niet makkelijk is.
Dit is natuurlijk een automatisme voor ons, mensen, iets dat bij ons hoort sinds we aten van de boom van de ‘kennis van goed en kwaad’. Volgens Greg Boyd, in navolging van Bonhoeffer, staat het eten van deze boom voor het zich toe-eigenen van het oordeel - van het zelf willen indelen van mensen in ‘goed’ of ‘kwaad’. Van het aanbrengen van scheiding. We doen het voortdurend, elke dag, elk moment van ons leven. Dat wil echter niet zeggen dat het goed is. Voor de ander of voor ons. Niet voor niets horen we in de bijbel pas nadat dit heeft plaatsgevonden, over een ‘grens’ tussen het paradijs en de wereld daarbuiten en wordt de mens daarover getransporteerd, naar ‘buiten’, in plaats van ‘binnen’.

Deze manier van denken heet ook wel een ‘bounded set’. Volgens een van de beschrijvingen op internet is ‘a bounded set ... where we create a boundary, a theological border, and separate those who are inside the fence from those who are out. It is an ‘us’ versus ‘them’ mentality, where everyone on the inside is accepted, loved, and welcomed, while those outside the fence are kept away until they can change their beliefs and behaviors to fit the entry requirements.’ Als je het zou moeten uittekenen, zou je een vierkant op het papier zetten, met daarbinnen de zwarte stippen, en daar buiten de rode stippen. Het onderscheid tussen de zwarte en de rode stippen is heel duidelijk, en wordt bepaald door de vraag aan welke kant van de lijn ze zich bevinden. Een andere metafoor om dat duidelijk te maken is de manier waarop wij tegenwoordig schapen houden, namelijk op een weiland. Kijk maar eens naar buiten als je met de trein rijdt. Je ziet een aantal schapen op een stukje land, afgescheiden door sloten of hekken. Welke schapen horen bij de kudde wordt aangegeven door het terrein waar ze zich op bevinden. Schapen buiten het terrein, aan de andere kant van de sloot, horen niet bij de groep. De schapen aan de juiste kant van de sloot wel. En de scheiding is natuurlijk zo gemaakt dat een schaap die niet kan overbruggen, of hij zou wel heel ver moeten kunnen springen.
Degene op wie ik reageerde onder het betreffende blogbericht zag in mijn opinie het christendom, de groep die zich ‘christen’ noemt, als een ‘bounded set’. Namelijk, zodra mensen de juiste leerstellingen geloven horen ze tot de groep en zijn ze automatisch mijn ‘broeders en zusters’, tegen wie ik me niet meer mag afzetten. Ze bevinden zich binnen de lijnen. Als iemand het zondaarsgebed bidt, komt hij er vanzelf bij. En als mensen zich buiten de lijnen bevinden, zijn ze anders dan ik, en moet ik me van hen afscheiden. Ik moet de groep waar ik toe hoor (de ‘christenen’) tegen hen verdedigen.
Ik herken hierin de manier van denken die ik in eerdere blogberichten aangaf als ‘transactioneel’. In het transactionele denken vond er op het moment van Jezus’ dood en opstanding een transactie plaats. Doordat Jezus iets deed bewerkte hij een verandering in Gods houding ten opzichte van ons. God was eerst toornig ten opzichte van ons, en kon ons niet in zijn aanwezigheid accepteren, en nu opeens is zijn boosheid verdwenen, en houdt hij van ons. Of Jezus’ offer bewerkte een verandering in ons, maakte ons van gore zondaars in brave lieden, die God in zijn aanwezigheid kon tolereren. Hoe het ook zij in dit scenario kan Gods liefde niet onvoorwaardelijk zijn. Hij kan niet gewoon van mensen houden. Er moet altijd iets veranderen. In navolging hiervan wordt het geloof van mensen ook ‘transactioneel’. De daad van het geloven, het accepteren van bepaalde leerstellingen, de mentale truc waarmee we onszelf ervan overtuigen dat we ergens zeker van zijn, bewerkt volgens ons een transactie. Daardoor gaan we de grens over, zodat het offer van Jezus op ons van toepassing wordt, en we behoren tot de groep mensen van wie God houdt. Of we doen goede werken, geven onze tienden, bekeren anderen, en zorgen er daarmee voor dat God blij met ons is, en ons goede gaven gaat geven. En ondertussen kunnen we onszelf beter vinden dan de mensen die deze transactie niet hebben uitgevoerd. We vereisen ook van andere mensen een transactie. Vriendschappen worden functioneel. We moeten er namelijk wel iets aan hebben. We worden economisch. Voor wat hoort wat.

Als ik de bijbel goed lees, is daarin echter minder sprake van een ‘bounded set’ dan sommige mensen denken. Zelfs in het oude testament, voordat Jezus’ dood en opstanding de inclusie van de hele wereld in de liefde van God zichtbaar maakten, waarschuwen de profeten de Israëlieten ervoor geen valse zekerheid te ontlenen aan het feit dat ze (letterlijk) ‘binnen de grenzen’ leven. Ze hadden de neiging daar hun identiteit aan te ontlenen, en koningen te willen, en oorlog te willen voeren, maar volgens de profeten ging het om gehoorzaamheid, het zorgen voor armen en vreemdelingen (hen opnemen in de eigen omgeving), om gerechtigheid. God was namelijk niet alleen de God van Israel, maar de God van alle mensen. Daarom bekommerde God zich over Naaman die melaats was, hoewel hij geen Israëliet was, en om de stad Nineve in Jona, hoewel dat volk de vijand was van Israël. Jezus en Paulus zeggen dat de wet en profeten zijn samen te vatten als ‘heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf’. En Paulus ontmantelt in Romeinen het idee dat de Joden ‘beter’ zijn - negatief geformuleerd: ze maken dezelfde fouten. Positief is zijn bewering dat mensen die de wet houden, zonder de wet te kennen, er juist wel bijhoren - de wet staat in hun hart geschreven.
Jezus zelf lijkt zich ook niet echt om grenzen druk te maken. Hij geneest de zoon van de Syro-fenecische vrouw, de knecht van de Romeinse centurion en ga zo maar door. De Samaritaanse vrouw bij de put maakt hij duidelijk dat het niet gaat om de plek waar je aanbidt, maar of je aanbidt in geest en waarheid. De discipelen zijn degenen die vasthouden aan een ‘bounded set’, die vuur willen laten neerdalen op dorpen, en die mensen willen tegenhouden die rondtrekken en in Jezus’ naam wonderen doen. Maar Jezus zegt dan: ‘Wie niet tegen mij is, is voor mij’ (lukas 9:50). Jezus zegt dat hij iedereen tot zich zal trekken als hij aan het kruis verhoogd is. Hij zegt dat hij nog andere schapen heeft, die niet van deze kudde zijn. Zijn schapen zijn degenen die zijn stem horen en hem volgen. Niet degenen die binnen de grens van een instituut of geloofsbelijdenis blijven. Jezus gaat om met tollenaars (die buiten de grens vielen omdat ze heulden met de bezetter), met melaatsen (die buiten de grens vielen vanwege hun rituele onreinheid), met prostituees en dronkaards, met allen die met hem wilden omgaan. De Farizeeën waren degenen die vasthielden aan grenzen om anderen te beoordelen en tegen hen is Jezus wel heel erg kritisch. Hij wijst hen terecht dat ze anderen tegenhouden als ze het koninkrijk van God willen binnengaan, en zelf er ook niet in willen binnenkomen. Ze zullen erover verbaasd staan wie hen allemaal zal voorgaan, allemaal mensen die buiten de door hem gedefinieerde grenzen vielen. Jezus gooit het net veel wijder (blijkt ook uit zijn gelijkenissen). Hij zegt dat God de hele wereld liefheeft. En dat hij als het lam van God de zonden van de wereld wegneemt. Niet alleen van de christenen. En Paulus zegt ook dat allen hebben gezondigd en dat allen om niet worden gerechtvaardigd. Het kruis van Christus en het lege graf zijn hiervan de sacramenten. Ze vormen het zichtbare teken van een onzichtbare realiteit, namelijk de onvoorwaardelijke vergeving en aanvaarding van ieder mens. Er is dus geen grens. Iedereen hoort erbij, wat God betreft.
Dit noemde ik in eerdere berichten een ‘sacramentele visie’, de visie dat Jezus’ werk zichtbaar maakt wat altijd en voor eeuwig al realiteit is en dat diezelfde realiteit zichtbaar wordt in ons en onze levens. Dat wij dus geen transactie hoeven teweegbrengen, maar dat we gaan leven uit wat altijd al waar was over ons.

Wordt vervolgd ...

Het sacrament en de omheining (2 en slot): de vrijheid van het koninkrijk

$
0
0
De term uit de managementtheorie die de sacramentele visie beschrijft, als het tegenovergestelde van een transactionele visie, is de ‘centered set’. Dit las ik erover: “A centered set has no boundaries to keep people out, but it does have something compelling at the center which pulls people in. Involvement in the set is not based on who has made it through the gate and is now inside the fence, but rather is based on the proximity to the center, and the direction they are moving. Those who are closest to the center will be the most involved with each other. And no matter how far someone pulls back, at no point do they ever stop ‘belonging’ for there is no outer boundary that can be crossed.” Als je het zou uittekenen zou je een punt hebben in het centrum en stippen die zich daar naartoe bewegen en stippen die zich daar vandaan bewegen. Er zijn geen zwarte stippen, geen rode stippen, het enige verschil is welke kant ze zich op bewegen. Een deel van de stippen komt bij elkaar rond de punt in het centrum, en daar ontstaat herkenning en gemeenschap. Deze gemeenschap wordt echter bepaald door het centrum, niet door grenzen met buiten; door de gedeelde fascinatie, niet door de verschillen met de ‘ander’. 
In plaats van schapen op een weiland, gescheiden door rechte sloten, is hier veel meer het oosterse beeld van de herder van toepassing. De herder om wie de schapen zich hebben verzameld, zonder dat ze in een bepaald gebied binnen hekken verblijven. Toch dwalen ze niet af, want ze volgen de herder. Hij is het die de kudde bij elkaar houdt. Het is natuurlijk geen wonder dat Jezus voor deze metafoor koos, door zichzelf te beschrijven als de goede herder. Toegepast op het christelijk geloof, kun je volgens mij stellen dat Jezus en zijn dood en opstanding de punt in het centrum zijn, het sacrament waarin de eeuwige liefde van God voor eens en altijd zichtbaar wordt, voor iedereen. Dit wordt onder andere weer zichtbaar in wat wij de sacramenten noemen: doop, brood en beker. (Een zijspoor, maar ik ben blij dat deze centraal staan in de kerk die ik nu bezoek). Jezus zei als dat hij zou worden opgericht als een teken, als de slang in de woestijn die door Mozes werd opgericht, en dat iedereen die naar hem zou kijken eeuwig leven zou ontvangen. Hij staat in het centrum. En er is niks dat buiten zijn invloedssfeer valt: kruis en opstanding zijn waar in de hele schepping. Zelfs in de hel. Het is als met een lamp, die is ook van elke afstand zichtbaar (en Jezus is het grootste licht dat mogelijk is, zichtbaar vanaf de grenzen van het heelal). Het is dus zoals Robert Farrar Capon regelmatig opmerkt: er zijn geen niet vergeven mensen. Zelfs de hel bevat alleen vergeven mensen. Iedereen hoort erbij.

Maar, zoals het plaatje suggereert, er zijn mensen die in de richting van het centrum bewegen, soms zigzaggend, soms met omwegen, en soms weer teruggaand naar de verte, en mensen die van het centrum, van het teken vandaan bewegen. En welke richting mensen op bewegen is wel ergens aan te herkennen. Niet aan een grens, niet aan een regel. Niet aan een wet. Niet aan een leerstelling.  Niet aan wat ze geloofden. Immers, de demonen geloofden ook in God, zegt Jakobus, maar zij sidderen. Wanneer Jezus het heeft over de manier waarop mensen zijn discipelen zouden herkennen, heeft hij het over de liefde. ‘Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent, indien u liefde hebt onder elkaar’ (Johannes 13:35). In 1 Johannes werkt de apostel dit verder uit en nog algemener. Hij zegt zelfs: ‘Ieder die liefheeft, kent God. Wie niet liefheeft, kent God niet’ (1 Johannes 4:8).
Iedereen is geliefd (deze liefde sluit elke rol van angst uit, voor ieder mens). En wij hebben lief omdat God ons eerst heeft liefgehad. Het kan echter zijn dat mensen zichzelf meer liefhebben dan God. C.S. Lewis geeft hier heel veel voorbeelden van in zijn boek ‘De Grote Scheiding’ (mijn favoriete boek!). Er zijn mensen die zo bang zijn dat ze hun grenzen moeten opgeven dat ze hun ogen sluiten voor de opgerichte slang, voor het sacrament, voor de liefde. Ze zijn als de dwergen in Lewis’ ‘De Laatste Strijd’ - die weigerden het nieuwe Narnia te zien en bleven volhouden dat ze zich in een stal bevonden. ‘De dwergen voor de dwergen’, hielden ze vol. Zo sloten ze zichzelf op in de hel. Niet omdat God aan een ‘bounded set’ vasthield, maar omdat ze zelf aan een ‘bounded set’ vasthielden. Het was hun eigen drang om te oordelen, die tot hun oordeel leidde. Maar wie wel liefheeft, wie de ogen durft te openen, gaat door ‘Higher up and farther in!’, steeds dieper de realiteit van Gods wereld binnen.
Een andere manier om over deze dingen te spreken is in termen van het koninkrijk van God. Jezus heeft het er vaak over. Dat koninkrijk is niet gelijk te stellen aan een instituut of organisatie. Ook niet met de kerk. Het koninkrijk van God is in Jezus’ eigen woorden als een stad op een berg, of een lamp - van overal zichtbaar. Menselijke grenzen plaatsen die alleen maar in het duister. Meer het koninkrijk is ook verborgen. Het is niet verstopt op een enkele locatie. Het bevindt zich ‘in plain sight’, maar zo dat je er makkelijk overheen kijkt. Het is namelijk verborgen onder heel de schepping, als zaad in de akker. Maar het groeit en draagt vrucht. Hoe? Doordat mensen zich voor het koninkrijk openstellen ‘als een kind’. Doordat ze in de wijnrank blijven. Dan brengt hun leven de vruchten voort die bij het koninkrijk horen. Maar de mensen die zich hebben opengesteld voor het koninkrijk en die zich ervoor afsluiten zijn niet zomaar van elkaar te scheiden. Volgens Jezus groeien koren en onkruid op dezelfde akker samen op, tot naar hun vrucht wordt gekeken. Ook over het koninkrijk van God kan beter worden gesproken als een ‘gerichtheid’. Overal waar individuen of groepen of organisaties gericht zijn op de wil van God, zich openstellen voor Gods bedoeling en aanwezigheid, komt het koninkrijk van God tot expressie. Als een sacrament.

De eerste christenen herkenden dat het in het geloven gaat om een gerichtheid, om een richting. Daarom spraken zij over het ‘volgen van de weg’. Ze kwamen samen met andere ‘volgers van de weg’. Niet omdat ze zich wilden onderscheiden, maar omdat ze in elkaar herkenden wat ze zelf zagen, namelijk dat God zich in Christus als liefde had geopenbaard. Ze hadden geen andere naam nodig. Geen label om hun identiteit aan te ontlenen. De christenen hebben zichzelf geen ‘christenen’ genoemd. Dat deden de mensen van buiten. De ‘ongelovigen’, degenen die zich niet naar het centrum toe bewogen, die deze mensen maar raar vonden, met hun nadruk op de menselijkheid van vrouwen en slaven en buitenlanders, met hun liefdesmalen en opoffering. Het zijn de mensen die vasthouden aan een ‘bounded set’, die zich vasthouden aan grenzen, die namen willen geven, die willen definiëren, die makkelijk willen oordelen over ‘binnen’ of ‘buiten’. Jezus zelf waarschuwde dat zijn volgelingen zich geen meester of vader moesten noemen, niet bezig zijn met groepen en macht, maar dat ze elkaar in nederigheid moesten dienen, als slaven. Daar hoort niet bij te discussiëren over wie binnen en buiten is, wie onze dienst waard is en wie niet, wie onrein is en niet (Petrus moest dit leren door een visioen over onreine dieren, waarbij God zei dat hij wat God rein had verklaard niet onrein mocht noemen. En door Jezus opstanding was de hele schepping rein verklaard. De zonden van de wereld waren weggenomen). Jezus’ leerlingen mochten alles onderzoeken en dat behouden dat goed was, dat hen dichter bij de liefde bracht. Ze mochten omgaan met alle mensen, hen serieus nemen als persoon, hen leren kennen als individu en niet als bekeringsobject. Vervolgens konden ze vertellen over zichzelf en hoe zij in Jezus eeuwig leven hadden gevonden. Ze mochten ook de hand van God zien in de schepping en in de kunst van anderen, want elke waarheid is Gods waarheid, alle schoonheid is Gods schoonheid, en elke liefde reflecteert Gods liefde. Dus kan ik over God en zijn liefde leren in elk eerlijk verteld verhaal, elk goed gesprek, elke wolkenlucht, en ga zo maar door. De werkelijkheid is Christus, zei Paulus ergens. De werkelijkheid is sacramenteel.
De verdeling tussen degenen die in de richting van het centrum bewegen en die er vandaan bewegen, gaat dwars door elke menselijke grens heen. Wij hebben strepen op de grond getekend, arbitraire lijnen. Sommige lijnen zijn nuttiger dan andere: zo kan het zinvol zijn in sociologisch opzicht om aan te geven met wie je je identificeert, en kan het in een gesprek helpen om informatie over te dragen. Net zo zal ik zeggen dat ik naar de Anglicaanse kerk ga (en soms zelfs dat ik anglicaan ben), maar ik kan daar niet mijn identiteit aan ontlenen. Als ik dat wel doe, ben ik verkeerd bezig. Laat ons oog alleen gericht zijn op Christus, zegt Hebreeën, de opperste leidsman en voleinder des geloofs. Laat ons oog niet gericht zijn op de grenzen. De grenzen blijven arbitrair. Op de akker van God staan zowel aren als onkruid. Op de blog waarop ik reageerde, werd geantwoord dat ik me niet zomaar kon onttrekken aan de ‘vervelende christenen’, aan degenen die homo’s uitsluiten, of fantasyboeken ‘occult’ vinden, of vinden dat ik in de kerk geen hoed op mag hebben. Mijn antwoord is dat die naam ‘christenen’ arbitrair is. Deze mensen onderschrijven misschien dezelfde geloofsbelijdenis en dat maakt ze misschien christen, maar we bewegen ons elk naar een ander centrum. De God en de Jezus in wie ik geloofde in de fundamentalistische kerk waar ik opgroeide, waren niet dezelfde als de God en de Jezus in wie ik nu geloof. De een was boos op me, en kon niet werkelijk van mij houden zonder mij mijn persoonlijkheid af te nemen. Die liet iedereen die niet in de juiste regels geloofde in de hel belanden, en ontving alleen hen die aan de voorwaarden voldeden in zijn aanwezigheid (transactionele visie). De ander houdt van me en heeft dat in Jezus kruis en opstanding voor eens en altijd laten zien (sacramentele visie). En wat hij heeft laten zien geldt voor alle mensen, ongeacht wat ze precies geloven, welke regels ze houden of wat dan ook. Het kan me niet schelen of ik daarmee volgens andere christenen wel of niet binnen de grenzen hoor (dat doe ik voor velen toch al niet omdat ik naar fantasyfestivals ga, in evolutie geloof, en niet vasthoud aan de onfeilbaarheid van de bijbel). Voor mij is dit de heuvel om op te sterven - in de (misschien wel historische) woorden van Luther: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders.’

Ikzelf ervaar om bovengenoemde redenen meer gemeenschap met mensen die ook willen liefhebben (zoals mijn atheïstische vriend die trouw zorgt voor zijn vriendin in een rolstoel, of mijn studiegenoten die voor elkaar klaarstaan als de een een miskraam krijgt, of de ander zijn ouders kwijtraakt), dan met heel wat christenen, die, om maar een voorbeeld te noemen, met de armen over elkaar zitten vooraan in de kerk omdat er in hun ogen te nieuwerwetse liederen worden gezongen. Ik weet dat God ook van hen houdt, zoals hij van iedereen houdt. Maar ik bespeur in hun gedrag geen liefde, of alleen als iets heel abstracts. Ik zie ze daarom niet als ‘meer mijn broeders en zusters’ dan mijn atheïstische vriend, of mijn studievrienden, of de zwerver op de hoek van de straat. En ik wil ook niet aan mijn status als ‘christen’ zelf het idee ontlenen dat ik beter zou zijn dan zij. Ik ben me ervan bewust dat het bovenstaande lijkt alsof ik een nieuwe grens leg, en mezelf zie als aan de ‘goede kant’. Dat is niet zo - ik ben me sterk bewust van mijn tekortkomingen. Ik heb nog niet lief zoals Christus liefhad, en of zij staan of vallen, dat gaat alleen hun eigen Heer aan (Romeinen 14). Ook voor mij geldt: oordeelt niet, opdat u niet geoordeeld wordt.
Om deze redenen praat ik liever over Jezus’ dood en opstanding en Gods onvoorwaardelijke liefde, dan over mijn identiteit en of ik tot een bepaalde groep behoor. Ik praat liever over het sacrament dan over de arbitraire grens.

Gedicht: Hoop

$
0
0
Hoop

De lucht is opgeklaard,
weg is de mist. Ik zie
het dal beneden mij,
speelgoedbomen onder
een omgekeerde zee
en het pad. Het kronkelt
tegen de helling op
naar mijn bestemming.
Die lijkt opeens dichtbij,
na jaren zoeken nu
geopenbaard. Ik hijg,
handen op de knieën,
stel me de rust al voor.
Nog even. De wolken
keren terug, wissen
het hele landschap uit,
maken mijn spieren stijf.
Kreunend zet ik mijn voet
vooruit. De reis gaat door.

Gedicht: De roep van het wilde

$
0
0
De roep van het wilde

Ik droom van wuivend gras,
oranje lucht die siddert
boven de horizon.
De cicaden zingen.
Dit is mijn thuis, en ik
wil al haast gaan rennen,
zand voelen onder mij;
ruimte in mijn longen.
Maar jullie blijven hier
achter het dubbel glas,
koele lucht gefilterd
van alle smetten vrij
en elke dag te eten.
Ik roep. Jullie schuilen,
krabben als ik jullie
meenemen wil. Probeer
je blik te verruimen!
Jullie spinnen, wassen
je tevreden, maar ik
blijf niet opgesloten,
verkrampt tussen muren,
die ik niet nodig heb.
Laat me gaan, zeg niet dat
ik nog bij jullie hoor,
dan laat ik je achter,
hoef je geen leeuw te zijn.
Viewing all 370 articles
Browse latest View live